Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
15 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 oktober 2016. De verdachte, geboren in 1969, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.J.A. Bosch. De kern van de zaak betreft de vraag of de rechtsbijstand van de verdachte kan worden afgeleid uit het indienen van de appelschriftuur, terwijl er geen afschrift van de appeldagvaarding naar de raadsman is verzonden. Tijdens de behandeling in hoger beroep zijn zowel de verdachte als zijn raadsman niet verschenen, wat aanleiding gaf tot het vermoeden dat het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv, thans artikel 48 Sv, niet is nageleefd. Dit voorschrift is van groot belang voor de geldigheid van de behandeling van de zaak.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat een afschrift van de dagvaarding aan de raadsman is verzonden, wat leidt tot de conclusie dat de niet-nakoming van het voorschrift de geldige behandeling van de zaak in de weg staat. De Hoge Raad heeft daarom de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de naleving van procesregels en de rechten van de verdachte in het strafproces, en bevestigt dat een schending van deze regels kan leiden tot vernietiging van eerdere uitspraken.