Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
15 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor doodslag op zijn vriendin. De Hoge Raad behandelt de zaak op 15 mei 2018, waarbij het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat Y. Moszkowicz. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van die straf. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
De verdachte bevond zich in voorlopige hechtenis en de Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Dit leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze naar vijftien jaren en zes maanden. Het beroep wordt voor het overige verworpen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een redelijke termijn in strafzaken en de impact van middelengebruik van het slachtoffer op de toerekening van de gevolgen van de gewelddadige gedragingen van de verdachte. De zaak illustreert de complexiteit van het strafrecht, vooral in gevallen waar de omstandigheden van het slachtoffer een rol spelen in de beoordeling van de schuldvraag.