Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
15 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van phishingfraude, diefstallen en (pogingen tot) oplichtingen. De verdachte benaderde klanten van een bank telefonisch en per e-mail met als doel hen te bewegen hun inloggegevens voor internetbankieren af te geven. De Hoge Raad heeft op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 16/01372.
De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 227 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden, en heeft geen andere gronden gevonden om de bestreden uitspraak te vernietigen, behalve de overschrijding van de redelijke termijn. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen naar 224 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en het beroep voor het overige te verwerpen.