ECLI:NL:HR:2018:700

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
16/01372
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van phishingfraude en diefstallen door klanten van een bank te benaderen voor inloggegevens

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van phishingfraude, diefstallen en (pogingen tot) oplichtingen. De verdachte benaderde klanten van een bank telefonisch en per e-mail met als doel hen te bewegen hun inloggegevens voor internetbankieren af te geven. De Hoge Raad heeft op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 16/01372.

De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 227 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden, en heeft geen andere gronden gevonden om de bestreden uitspraak te vernietigen, behalve de overschrijding van de redelijke termijn. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen naar 224 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en het beroep voor het overige te verwerpen.

Uitspraak

15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/01372
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 februari 2016, nummer 22/002387-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan wegens de in cassatie geconstateerde schending van het in artikel 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht op behandeling van een zaak binnen een redelijke termijn, en verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van227 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

4.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 224 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 mei 2018.