Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
15 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Den Haag. De Kantonrechter had op 21 januari 2015 een eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf voor een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Den Haag. De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld, omdat het vonnis niet op de wettelijk voorgeschreven wijze was aangetekend. De Hoge Raad oordeelde dat de Kantonrechter in het proces-verbaal van de terechtzitting volstond met een verwijzing naar een gewaarmerkte aantekening, maar dat deze aantekening niet voldeed aan de eisen van de wet. De aantekening ontbrak aan essentiële informatie, zoals de gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring. Hierdoor voldeed het vonnis niet aan de eisen van artikel 395, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met de Regeling aantekening mondeling vonnis. De Hoge Raad vernietigde het bestreden vonnis en wees de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag, sector Kanton, voor herbehandeling.