ECLI:NL:HR:2018:657

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
16/04440
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een penitentiair inrichtingswerker door het leeggooien van een fles met bijtende inhoud

In deze zaak gaat het om de mishandeling van een penitentiair inrichtingswerker door de verdachte, die op 4 augustus 2015 in Alphen aan den Rijn een fles met bijtende en zure inhoud naar het gezicht en lichaam van de ambtenaar gooide. De verdachte had de inhoud van de fles niet gecontroleerd voordat hij deze gooide. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij de ambtenaar pijn zou toebrengen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzettelijk handelde en dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte niet wist wat er in de fles zat en de kans op een allergische reactie niet aanmerkelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de algemene ervaring en de argumenten van de verdediging. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De zaak is behandeld in cassatie, waarbij de advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat de bewezenverklaring van het opzet onvoldoende was onderbouwd, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

24 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/04440
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 juli 2016, nummer 22/004905-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring ten aanzien van het opzet onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.1.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 04 augustus 2015 te Alphen aan den Rijn opzettelijk een ambtenaar, te weten [betrokkene 1] (penitentiair inrichtingswerker in de PI Alphen aan den Rijn), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld, immers heeft verdachte een fles met een bijtende en zure inhoud, in het gezicht en tegen het lichaam van [betrokkene 1] gegooid, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 4 augustus 2015 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015231758-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 10 t/m 12):
als de op 4 augustus 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 4 augustus 2015 omstreeks 07:35 uur was ik werkzaam als PIW-er in de PI te Alphen aan de Rijn.
Ik hoorde dat er iets naast mij neerviel dat van bovenaf kwam. Ik keek omhoog en zag dat [verdachte] op de bovenverdieping stond. Ik zag dat hij een fles in zijn handen had. Voor ik het wist voelde ik dat [verdachte] met de inhoud van de fles naar mij gooide. Ik voelde direct dat de laag van die smurrie die op mij viel, bijtend op mijn huid was.
Ik schrok hiervan en zag dat [verdachte] nogmaals de inhoud van de fles naar mij wilde gooien. Hij riep daarbij mijn voornaam. Ik zag dat hij nogmaals met de fles schudde en dat er dit maal veel van de smurrie op mij terecht kwam. Ik voelde dat de smurrie op mijn hoofd, mijn tong, ogen en armen terechtkwam. Ik voelde een bijtende pijn. Ik ben direct naar een wasbak gegaan om te proberen de smurrie van mij af te wassen. Ik voelde een brandende pijn. Ik rook dat de smurrie een zure reuk afgaf.
2. Een proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 5 augustus 2015 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015231758-10. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 32 tot en met 34):
als de op 5 augustus 2015 afgelegde verklaring van [verdachte] :
Ik kwam 4 augustus 2015 omstreeks 07:30 uur mijn cel uit. Ik stond langs de reling op de tweede verdieping. [betrokkene 1] kwam aanlopen op de eerste verdieping. Ik riep: Hé [betrokkene 1] , vriend. Ik kiepte de inhoud van de fles naar beneden. Ik weet niet precies waar het terecht kwam. Ook op zijn schouder kwam een gedeelte van het spul."
2.2.3.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"In de ochtend dat cliënt vrij gaat komen begaat hij een uiterste domme en impulsieve handeling.
In de politiebus, onderweg naar het politiebureau Gouda, verklaart hij na zijn aanhouding uit eigen beweging: 'Wat ben ik stom, ik zou vandaag vrijkomen en dan maak ik zo'n dom geintje. Ik had die mix van pindakaas met melk nooit moeten gooien.'
(zie p. 17 pv bevindingen)
En hij verklaart bij zijn inverzekeringstelling het volgende:
'Ik weet waarom ik hier zit. Ik verheugde me erop om weer vrij te komen, ik maakte een verkeerde beslissing. Ik heb nog geen raadsman gesproken. Ik wil graag uitgebreid verklaren. Ik kan nu even niet begrijpen wat u zegt vanwege de spanning. Ik heb niemand expres kwaad willen doen.'
Kortom: cliënt begaat een impulsieve actie. Hij heeft niet voor zijn handeling nagedacht, waar hij wel had moeten nadenken.
Gezien de verklaring van cliënt ben ik van mening dat van bloot opzet - dus dat cliënt willens en wetens, de gevangenisbewaarder opzettelijk pijn dan wel letsel heeft toegebracht - geen sprake is.
Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat van voorwaardelijk opzet ook geen sprake is. Voorwaardelijk opzet valt naar mijn mening niet uit de handeling van cliënt af te leiden.
Doordat cliënt een fles met een onbekende vloeistof - wiens ph waarde overeenkomt met dat van een biertje - leegkiept vanuit de tweede verdieping naar de gevangenisbewaarder die op de eerste verdieping loopt, aanvaardt cliënt daarmee naar mijn mening niet willens en wetens de aanmerkelijke kans dat er ongelukkigerwijs bij die persoon een allergische reactie optreedt.
Allereerst is er in de visie van de verdediging geen sprake van een aanmerkelijke kans - in andere woorden dat het naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten dat door het gooien van een vloeistof met een ph waarde van 4 en een zuurgraad van 1% er bij iemand een allergische reactie optreedt.
Daarnaast is cliënt zich - gezien zijn verklaring - geen moment van de mogelijkheid van een allergische reactie bewust geweest, laat staan dat hij die mogelijkheid van het intreden van de allergische reactie heeft aanvaard."
2.2.4.
Het Hof heeft ter motivering van de verwerping van het aldus gevoerde verweer het volgende overwogen:
"Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde feit, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn dan wel letsel, zoals nader verwoord in de door hem overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Door het gooien van de inhoud van een fles over het slachtoffer, zonder zich ervan te vergewissen wat zich in de fles bevond, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer daardoor pijn zou kunnen toebrengen. Aldus acht het hof bewezen dat bij de verdachte de opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft bestaan op het toebrengen van pijn bij het slachtoffer."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier pijn - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte de inhoud van een fles over [betrokkene 1] heeft gegooid zonder zich ervan te vergewissen wat zich in de fles bevond. Het daarop steunende oordeel van het Hof dat de verdachte aldus bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [betrokkene 1] daardoor pijn zou toebrengen, is niet zonder meer begrijpelijk, gelet op wat de algemene ervaring leert en wat de raadsman heeft aangevoerd.
2.5
Het middel slaagt in zoverre.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2018.