Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Hamburg, Duitsland,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
20 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen EMBALLAGE SERVICES NEDERLAND B.V. (hierna: Anker) en WARBURG-HENDERSON KAPITALANLAGE-GESELSCHAFT FÜR IMMOBILIEN MBH (hierna: Henderson). Anker, de eiseres tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 6 december 2016 was gewezen. De zaak betreft een huurgeschil over bedrijfsruimte, waarbij Anker zich op het standpunt stelde dat er sprake was van schuldeisersverzuim van de huurder door een onterechte afwijzing van een voorstel van de verhuurder tot herstel van gebreken. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 6:58 BW en artikel 6:86 BW, en heeft vastgesteld dat het aanbod van de verhuurder aan de eisen voldeed.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van Anker verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Henderson zijn begroot op € 2.023,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien Anker deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak heeft voldaan.