ECLI:NL:HR:2018:642

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
18/00477
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake voortzetting inbewaringstelling op basis van Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene die in het kader van de Wet Bopz in bewaring was gesteld. De rechtbank had op 28 december 2017 een beschikking gegeven waarin de voortzetting van de inbewaringstelling werd toegestaan. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.A.M. Wagemakers, heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, die als verweerder optrad, heeft geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de beschikking van de rechtbank en de ingediende cassatierekesten. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Rotterdam in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak, H.M. Wattendorff, en is openbaar uitgesproken door raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.

Uitspraak

20 april 2018
Eerste Kamer
18/00477
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/541784/FA RK 17-10695 van de rechtbank Rotterdam van 28 december 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 9 maart 2018 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
20 april 2018.