In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de indeling van een onderneming in de sectoren voor de werknemersverzekeringen, waarbij de belanghebbende, een aannemersbedrijf, verzocht had om indeling in sector 1 (Agrarisch bedrijf) in plaats van sector 3 (Bouwbedrijf). De Inspecteur had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de meerderheid van de omzet van de onderneming toe te rekenen was aan civieltechnische grondwerkzaamheden, die onder sector 3 vallen.
Het Gerechtshof oordeelde dat de circulaire, waarop de Inspecteur zijn beslissing baseerde, geen juridische grondslag had. Dit oordeel leidde tot de conclusie dat de indeling van de belanghebbende in sector 3 onterecht was. De Hoge Raad heeft in cassatie het oordeel van het Hof vernietigd, omdat het Hof ten onrechte de criteria van de circulaire buiten beschouwing had gelaten. De Hoge Raad oordeelde dat de circulaire wel degelijk relevant was voor de beoordeling van de sectorindeling.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.