Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
17 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was gegaan, maar waarbij het voorschrift van artikel 51 (oud) van het Wetboek van Strafvordering, thans artikel 48, niet is nageleefd. Dit voorschrift vereist dat een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte wordt gezonden. In deze zaak is gebleken dat er geen afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman is verzonden, terwijl de verdachte en zijn raadsman niet aanwezig waren tijdens de behandeling in hoger beroep.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er in de stukken een stelbrief is opgenomen die aan de cassatieschriftuur is gehecht, evenals een verzendcontrolerapport waaruit blijkt dat deze brief per fax naar het faxnummer van de strafgriffie van het Hof is verzonden. Daarnaast was er een e-mailbericht van een administratief medewerker van het Ressortsparket Den Haag aan de raadsman, waarin werd medegedeeld dat de stelbrief per abuis niet was opgemerkt. Gelet op deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat er wel een raadsman was, maar dat het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv niet is nageleefd.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de niet-nakoming van dit voorschrift in de weg staat aan een geldige behandeling van de zaak in hoger beroep, buiten de tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman. Daarom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.