De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 18 juli 2009, Stb. 2009, 317, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met het verbeteren en versterken van de vaststelling van de identiteit van verdachten, veroordeelden en getuigen (Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen), op grond waarvan art. 55c aan het Wetboek van Strafvordering is toegevoegd, houdt onder meer het volgende in:
"Dit wetsvoorstel beoogt de toepassingsmogelijkheden van het gebruik van foto's en vingerafdrukken op twee manieren te reguleren.
In de eerste plaats regelt het in artikel I, onder H, voorgestelde artikel 55c, tweede lid, Sv dat een opsporingsambtenaar van een ieder die verdacht wordt van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, bij aanhouding steeds foto's en vingerafdrukken neemt. Bij verdachten van een misdrijf waarvoor geen voorlopige hechtenis mogelijk is of een overtreding, is ingevolge het derde lid van artikel 55c – om redenen van proportionaliteit en capaciteit – het nemen van foto's en vingerafdrukken alleen toegestaan bij twijfel over de identiteit van betrokkene. Dit artikellid verplicht de officier van justitie of de hulpofficier van justitie in die situaties de afname van foto's en vingerafdrukken te bevelen.
(...)
Bij het afnemen van vingerafdrukken en onder omstandigheden ook bij het nemen van foto's (met name wanneer de verdachte geen medewerking verleent aan het maken van de foto en hij om die reden met de sterke arm gedwongen wordt medewerking te verlenen), wordt inbreuk gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam.
(...)
Met het onderhavige wetsvoorstel wordt voldaan aan de eis dat de inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam bij of krachtens de wet is voorzien. Het wetsvoorstel vormt de basis voor de inbreuk en omschrijft de grenzen van toepassing van de verplichting tot afname van foto's en vingerafdrukken. Het voorgestelde artikel 55c, tweede lid, Sv voorziet erin dat van iedere verdachte wegens een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, bij aanhouding standaard foto's en vingerafdrukken worden genomen met als doel zijn identiteit onomstotelijk vast te stellen. De huidige regeling staat een inbreuk op de lichamelijke integriteit al toe in geval van verdenking van ieder strafbaar feit mits daarvoor een onderzoeksbelang aanwezig is (artikel 61a, eerste lid, onder a en b, juncto tweede lid, Sv). Bij verdachten wegens een misdrijf waarvoor geen voorlopige hechtenis mogelijk is of een overtreding, worden onder meer om redenen van proportionaliteit, foto's en vingerafdrukken alleen maar genomen bij twijfel over de identiteit van betrokkene (zie artikel 55c, derde lid, Sv). Op ieder ander moment in de strafrechtelijke procedure worden geen foto's, alleen maar vingerafdrukken van de verdachte – en ook van de veroordeelde – genomen, teneinde zijn identiteit te kunnen verifiëren.
(...)
Artikel 29a, tweede lid, Sv verplicht de verdachte op bevel van een rechterlijk ambtenaar een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en zijn medewerking te verlenen aan het nemen van zijn vingerafdrukken. Het is niet – in reactie op een opmerking van het College van procureurs-generaal in zijn advies – de bedoeling dat de rechterlijk ambtenaar op ieder moment dat het hem goeddunkt, een dergelijk bevel kan geven. Die verplichting voor de verdachte geldt alleen maar indien er twijfels over zijn identiteit zijn gerezen. In die gevallen dient de verdachte op bevel zijn vingerafdrukken af te staan en indien verificatie van zijn identiteit niet lukt met behulp van een vergelijking van zijn vingerafdrukken, een identiteitsbewijs te tonen.
Het niet verlenen van medewerking aan het nemen van vingerafdrukken door een verdachte kan worden opgevat als het opzettelijk niet nakomen van een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met de uitoefening van enig toezicht of het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten in de zin van artikel 184 Sr (vgl. HR 27-6-1927, NJ 1927, blz. 975). Het doen van een vordering om vingerafdrukken af te staan, vindt zijn grond in het voorgestelde artikel 29a Sv.
(...)
In artikel 55c, tweede lid, Sv wordt geregeld dat altijd een of meer vingerafdrukken worden genomen van ieder aangehouden persoon op wie een verdenking rust ter zake van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Indien over de identiteit van de verdachte wegens een misdrijf waarvoor geen voorlopige hechtenis mogelijk is of wegens een overtreding, twijfels bestaan, worden op basis van artikel 55c, derde lid, Sv vingerafdrukken genomen. Als gevolg daarvan is het niet langer nodig dat in de opsomming van maatregelen die ingevolge artikel 61a, eerste lid, Sv in het belang van het onderzoek kunnen worden genomen, het nemen van vingerafdrukken voor identificatiedoeleinden gehandhaafd blijft. Vingerafdrukken die tot doel hebben de identiteit van de verdachte vast te stellen, worden immers na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, niet langer op basis van 61a, eerste lid, onder b, Sv genomen, maar op grond van artikel 55c, tweede of
derde lid, Sv."
(Kamerstukken II 2007/08, 31 436, nr. 3, p. 20, 53, 69 en 76)