In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op 5 september 2017. De zaak betreft de naheffingsaanslagen loonheffingen die aan belanghebbende zijn opgelegd over de jaren 2009 tot en met 2013, evenals de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikkingen inzake heffings- dan wel belastingrente. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die de naheffingsaanslagen had bevestigd. In cassatie heeft belanghebbende een aantal middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd met een verweerschrift. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 13 april 2018.