Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
3 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding aan de verdachte, die op het moment van de behandeling in hoger beroep woonachtig was in Brussel, België. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft onderzocht of er navraag is gedaan bij de laatst bekende gemeente in Nederland over de verblijfplaats van de verdachte. De appeldagvaarding was uitgereikt aan de griffier, omdat er geen woon- of verblijfplaats van de verdachte in Nederland bekend was. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof alleen had kunnen oordelen dat de appeldagvaarding rechtsgeldig was betekend, indien er bij de desbetreffende gemeente in Nederland navraag was gedaan over de adresgegevens van de verdachte. Aangezien het Hof niet heeft aangetoond dat deze navraag is gedaan, is het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.