Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
10 april 2018.
Hoge Raad
Op 10 april 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herziening van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Midden-Nederland. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat M.H. Almoes, had een aanvraag tot herziening ingediend van een eerder vonnis waarin hij was veroordeeld tot drie weken hechtenis wegens het rijden zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven, zoals bepaald in artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994. De aanvrager stelde dat hij op het moment van de overtreding, op 3 april 2015, wel degelijk een rijbewijs had gekregen, en voegde bewijsstukken toe, waaronder een kopie van het rijbewijs en een afdruk van het rijbewijzenregister, waaruit bleek dat het rijbewijs op 31 maart 2015 was afgegeven.
De Hoge Raad oordeelde dat de Kantonrechter bekend was met de in de aanvraag aangevoerde feiten, aangezien de afdruk van het rijbewijzenregister al in het dossier aanwezig was. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat het onderzoek op de terechtzitting anders zou zijn verlopen indien deze informatie eerder bekend was geweest. De aanvraag werd dan ook afgewezen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de informatie die tijdens de rechtszitting beschikbaar is en de voorwaarden waaronder een herziening van een vonnis kan worden aangevraagd. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere veroordeling van de aanvrager en onderstreept de strikte eisen die aan herzieningsverzoeken worden gesteld.