Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
10 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het besturen van een motorrijtuig onder invloed van alcohol, terwijl hij geen rijbewijs had. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het Hof had vastgesteld dat de verdachte op 17 mei 2015 te Hoeven, gemeente Halderberge, een motorrijtuig bestuurde met een alcoholgehalte van 455 microgram per liter uitgeademde lucht, wat hoger was dan de toegestane limiet. Het Hof had de verdachte veroordeeld op basis van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de tenlastelegging verwees naar artikel 8, derde lid, aanhef en onder a.
De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van de tenlastelegging door het Hof niet onverenigbaar was met de bewoordingen ervan en dat de grondslag van de tenlastelegging niet was verlaten. De Hoge Raad merkte op dat de opvatting dat de leden 3 en 4 van artikel 8 WVW 1994 in een dwingende specialiteitsverhouding staan tot lid 2 onjuist was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van de uitleg van de tenlastelegging door de feitenrechter en de grenzen van de cassatie.