In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] c.s. tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 december 2016. De zaak betreft een regresvordering van erfgenamen op mede-erfgenamen, waarbij artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder vonnissen van de rechtbank Amsterdam en eerdere arresten van het gerechtshof Amsterdam. De advocaat-generaal E.B. Rank-Berenschot heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, en de advocaat van [eiser] c.s. heeft hierop gereageerd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.