Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
3 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 26 oktober 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984. De verdachte was betrokken bij een woningoverval en had cassatie ingesteld tegen het oordeel van het hof. De advocaat van de verdachte, R.A. van der Horst, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 3 april 2018 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting.