Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
3 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 8 juni 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993. De verdachte is in hoger beroep veroordeeld voor een verkeersdelict, waarbij significante snelheidsovertredingen en onvoldoende anticipatie op de verkeerssituatie aan de orde zijn. De Hoge Raad behandelt het beroep op 3 april 2018, onder zaaknummer 16/03726. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de uitspraak van het Gerechtshof.