Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
3 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 26 oktober 2016 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1958, was betrokken bij een woningoverval. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat P.H.L.M. Souren. In de cassatieprocedure werden verschillende middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de raadsman in een aanvullende schriftuur het eerste middel nader toelichtte. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk reageerde.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, en dit arrest is gewezen op 3 april 2018 door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.