ECLI:NL:HR:2018:483

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
17/02850
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wijziging gezag en omgangsregeling in het personen- en familierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van gezag en omgangsregeling. De moeder, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van het gerechtshof Den Haag. De moeder was in het ongelijk gesteld in de feitelijke instanties, waar de rechtbank Den Haag en het gerechtshof eerder beslissingen hadden genomen over de omgangsregeling en het gezag over de kinderen. De vader, verweerder in cassatie, had een verweerschrift ingediend, maar dit voldeed niet aan de vereisten omdat het niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Hierdoor werd het verweerschrift terzijde gelegd. De Raad voor de Kinderbescherming, als belanghebbende, had ook een verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink was om de cassatieberoepen te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de moeder niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de moeder, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven.

Uitspraak

30 maart 2018
Eerste Kamer
17/02850
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[de vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
en
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
LOCATIE DEN HAAG,
gevestigd te Den Haag,
BELANGHEBBENDE in cassatie,
advocaat: mr. M.M. Van Asperen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder, de vader en de raad.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak C/09/496860 van de rechtbank Den Haag van 22 april 2016 en 7 juni 2016;
b. de beschikking in de zaak 200.198.629/01 van het gerechtshof Den Haag van 15 maart 2017;
c. de beschikking in de zaken 200.198.625/01 en 200.198.625/02 van het gerechtshof Den Haag van 15 maart 2017.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft een verweerschrift ingediend.
Dit verweerschrift voldoet niet aan de eisen van art. 426b lid 3 Rv, omdat het niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De vader heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om dit verzuim te herstellen. Derhalve heeft de Hoge Raad het verweerschrift terzijde gelegd.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van de cassatieberoepen.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
30 maart 2018.