Uitspraak
[X]te
[Z], verder te noemen verzoeker.
Hoge Raad
Op 30 maart 2018 heeft de Hoge Raad het verzoek tot wraking van raadsheren J. Wortel, Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren niet-ontvankelijk verklaard. Dit verzoek was ingediend door een verzoeker die eerder beroep in cassatie had ingesteld in een belastingzaak, geregistreerd onder nummer 17/02371. De verzoeker had in zijn wrakingsverzoek aangevoerd dat er geen uitspraak kon worden gedaan in zijn zaak zolang er nog een klacht en aansprakelijkstelling bij de President van de Hoge Raad aanhangig waren, alsook een klacht tegen de griffier van de Hoge Raad. Hij stelde ook dat hij aanvullende stukken wilde indienen.
De Hoge Raad overwoog dat, volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Dit artikel is ook van toepassing op belastingzaken, zoals vermeld in artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Hoge Raad benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen.
De Hoge Raad concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden voor wraking geen betrekking hadden op de raadsheren die de zaak behandelden. Er waren geen feiten of omstandigheden die erop wezen dat de onpartijdigheid van de raadsheren in gevaar was. Daarom werd het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing werd genomen door de vicepresidenten en een raadsheer, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.