ECLI:NL:HR:2018:456

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
16/05899
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over openbaar onderzoek ter terechtzitting en correctie van proces-verbaal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J. Kuijper. De zaak betreft de vraag of het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 31 oktober 2016 in het openbaar heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal van deze zitting vermeldde ten onrechte dat het onderzoek niet in het openbaar was gehouden, terwijl uit het proces-verbaal van de eerdere zitting op 1 december 2015 blijkt dat dit wel het geval was. De Hoge Raad heeft inlichtingen ingewonnen bij de voorzitter van het Hof, die bevestigde dat er sprake was van een kennelijke misslag in het proces-verbaal. De Hoge Raad heeft deze misslagen gecorrigeerd en geconcludeerd dat het middel feitelijke grondslag mist, waardoor het beroep niet tot cassatie kan leiden. De overige middelen werden eveneens verworpen, zonder dat nadere motivering nodig was, aangezien deze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen.

Uitspraak

27 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/05899
IV/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 14 november 2016, nummer 21/007445-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2016 niet in het openbaar is geschied.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2016 houdt in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek niet in het openbaar is geschied. Het houdt voorts onder meer in dat het onderzoek ter terechtzitting is voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing daarvan ter terechtzitting van 1 december 2015. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2015 houdt echter in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied.
2.2.2.
De Hoge Raad heeft op de voet van art. 83 RO inlichtingen ingewonnen bij de voorzitter van het Hof met betrekking tot de terechtzitting van 31 oktober 2016. Deze heeft bij brief van 18 december 2017 aan de Hoge Raad het volgende medegedeeld:
"Met betrekking tot uw verzoek om nadere inlichtingen over het in bovengenoemde strafzaak opgemaakte zittingsproces-verbaal kan ik u het volgende meedelen:
Na eerst mijn eigen zittingsaantekeningen te hebben opgespoord - waarin ik overigens niets ter zake doende aantrof - heb ik mij verstaan met de betrokken griffier (...). Van hem ontving ik het navolgende bericht:
(...)
Ik heb eerst mijn zittingsaantekeningen erbij gepakt. Daarin staat niets over een niet openbare behandeling. Daarna heb ik in Outlook gekeken of er emailverkeer is geweest inzake de zaak [verdachte]. Dat is er, maar ook daarin lees ik niets over een behandeling achter gesloten deuren.
Per abuis is in dat proces-verbaal opgenomen dat het een niet openbare behandeling betreft. Ik heb het sterke vermoeden dat ik een proces-verbaal van een andere zaak (jeugdzaak) heb gekopieerd in Word en heb bewerkt, zij het dat daarbij niet alle onderdelen goed zijn aangepast.
Op grond van het vorenstaande kom ik tot de conclusie dat er sprake is geweest van een dubbele omissie. Ten onrechte staat opgenomen dat de zitting achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden en mijn oog is hier niet op gevallen bij het corrigeren en ondertekenen van het concept, hetgeen ik vanzelfsprekend betreur. (...)"
2.3.
In aanmerking genomen de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 december 2015 en gelet op de inhoud van voornoemde brief moet het ervoor worden gehouden dat als gevolg van een kennelijke misslag in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2016 is opgenomen dat de terechtzitting niet in het openbaar is gehouden en is verzuimd daarin op te nemen dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied. De Hoge Raad leest het proces-verbaal met verbetering van die misslagen. Daardoor mist het middel feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 maart 2018.