Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
27 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor feitelijk leidinggeven aan verschillende overtredingen van de Opiumwet, gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie. De Hoge Raad heeft op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 17/00709. De verdachte heeft het cassatieberoep ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat G. Spong. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het geval omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president J. de Hullu, samen met raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de beoordeling van materiële wederrechtelijkheid in strafzaken.