ECLI:NL:HR:2018:45

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
16/04503
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oogmerk tot uitgeven van valse bankbiljetten en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk in voorraad hebben van 25 valse bankbiljetten van € 500,- met het oogmerk deze als echt en onvervalst uit te geven. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte op 11 november 2014 in Fijnaart, gemeente Moerdijk, werd aangehouden met de valse bankbiljetten in zijn bezit. De verdachte had erkend dat het valse geld van hem was en dat hij wist dat het vals was. Hij had het geld gekregen van een onbekende man en had het op de bewuste dag in zijn vest gestopt. Het Hof oordeelde dat de verdachte het oogmerk had om de valse bankbiljetten in omloop te brengen, wat niet onbegrijpelijk was gezien de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de bewezenverklaring van het oogmerk voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de verdachte geen verklaring had gegeven voor het bezit van het valse geld, wat de conclusie van het Hof versterkte dat hij het oogmerk had om de biljetten als echt uit te geven.

Uitspraak

16 januari 2018
Strafkamer
nr. S 16/04503
CeH/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 augustus 2016, nummer 22/004171-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.M. Witjens, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3 voor zover inhoudende dat de verdachte het oogmerk had de valse bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft onder 3 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 11 november 2014 te Fijnaart, gemeente Moerdijk, opzettelijk 25 bankbiljetten van 500 euro, waarvan de valsheid verdachte, toen hij die ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2014 van de politie Landelijke Eenheid met proces-verbaalnummer PL2000-2014268895-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 6 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 11 november 2014 gaven wij, verbalisanten, de bestuurder van een personenauto een stopteken op de A59 ter hoogte van Fijnaart. Rechts achterin de auto zat [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] . Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , een zoeking gedaan in het voertuig. Ik, [verbalisant 1] , trof in de bestuurdersstoel, aan de achterzijde in het opbergvak een plastic boterhamzakje aan. Ik zag dat er in dit zakje een aantal biljetten van € 500,- zaten. Hierop heb ik de bankbiljetten uit het zakje gehaald. Nadat ik het geld geroken en gevoeld had, kreeg ik het vermoeden dat het vals geld betrof. Na onderzoek bleek dat het om 25 biljetten van € 500,- ging met een totale waarde van € 12.500,-.
(...)
9. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 maart 2015 van de politie Eenheid Rotterdam met proces-verbaalnummer PL1700-2015066663-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 16 e.v.):
als de op 11 maart 2015 afgelegde verklaring van de verdachte:
Het valse geld is van mij. Het waren allemaal biljetten van € 500,-. Ik heb dat valse geld in mijn bezit gekregen van een man van wie ik de naam niet ga noemen. Hij had het geld besteld op internet. Ik wist dat het geld vals was en dat je het niet in je bezit mag hebben. Ik had het geld die dag meegenomen en in mijn vest gestopt. Toen wij een stopteken kregen van de politie heb ik het direct weggestopt in een opbergvak aan de achterkant van de bestuurdersstoel."
2.2.3.
Voorts heeft het Hof - voor zover in cassatie van belang - het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte niet het oogmerk had om de valse bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat in het algemeen een ander gebruik van valse bankbiljetten dan deze als echt en onvervalst uit te geven dan wel te doen uitgeven zich moeilijk laat denken. Daarbij heeft de verdachte geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om tijdens enig verhoor bij de politie zelfs maar te stellen dat hij niet het oogmerk heeft gehad om de betreffende valse bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of deze te doen uitgeven. De verdachte heeft bij de politie in het geheel geen verklaring gegeven waarom hij het geld waarvan hij volgens eigen verklaring wist dat het vals was, had gekregen van een man wiens naam hij niet wilde noemen en evenmin waarom hij dat valse geld in de auto bij zich had toen hij door de politie werd aangehouden.
Op grond van vorenstaande omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om voormelde valse bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, omdat dat oogmerk uit de aard der zaak slechts bij uitzondering zal ontbreken."
2.3.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte het oogmerk had de valse bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad het volgende in aanmerking.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het Hof heeft vastgesteld dat in de auto waarin de verdachte zat 25 valse bankbiljetten van € 500,- zijn aangetroffen, dat de verdachte heeft erkend dat het valse geld van hem was, dat hij dat geld in zijn bezit had gekregen via een ander, dat de verdachte wist dat het geld vals was, dat hij wist dat hij vals geld niet in zijn bezit mocht hebben en dat de verdachte het geld op de bewuste dag had meegenomen en in zijn vest had gestopt. Aan deze feiten en omstandigheden heeft het Hof de gevolgtrekking kunnen verbinden dat de verdachte de valse biljetten met de bedoeling om deze in omloop te brengen had meegenomen, waarbij het mede betekenis heeft kunnen toekennen aan de omstandigheid dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven waarom hij het valse geld bij zich had.
2.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden tW.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 januari 2018.