In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende vennootschapsbelasting. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 21 maart 2017 was gewezen. De zaak draait om de toepassing van de Thincap-regeling, specifiek artikel 10d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, en de vraag of rente die is betaald aan een verbonden lichaam in aanmerking komt voor aftrek. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Zwitserse vennootschap [H] AG moet worden aangemerkt als een met belanghebbende verbonden lichaam, en dat de aftrekbeperkingen van artikel 10d ook van toepassing zijn, zelfs als de verbonden vennootschap niet deel uitmaakt van de groep lichamen zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende verworpen, omdat deze niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de beoordeling van de feiten door het Hof niet onjuist was en dat de rechtsvragen niet in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord hoefden te worden. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.