Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beoordeling van het derde middel
5.Slotsom
6.Beslissing
20 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1973, in cassatie is gegaan tegen een uitspraak van het Hof van 15 juni 2016. De advocaat van de betrokkene, R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof verzuimd heeft te beslissen op een herhaald verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen, gedaan tijdens de terechtzitting in hoger beroep. Dit verzoek was gedaan op basis van de artikelen 315 en 328 van het Wetboek van Strafvordering, en de Hoge Raad oordeelt dat de rechter op dergelijke verzoeken moet beslissen om nietigheid van het onderzoek te voorkomen. Het Hof had eerder een vergelijkbaar verzoek afgewezen, maar de verdediging had dit verzoek opnieuw gedaan zonder nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren.
De Hoge Raad heeft de klacht van de betrokkene gegrond verklaard, maar oordeelt dat de overige middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, en heeft het bedrag verlaagd van € 541.345,- naar € 536.345,-. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen.