ECLI:NL:HR:2018:371

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
15/05745
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad behandelt de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en getuigen. De aangever, [betrokkene 1], verklaarde dat hij op 8 maart 2013 in Gouda door de verdachte was geslagen, wat leidde tot ernstig letsel. De verdediging betwist de betrouwbaarheid van deze verklaringen, onder andere vanwege het hoge alcoholpromillage van de aangever en de inconsistenties in zijn verklaringen. De verdediging stelt dat er geen overtuigend bewijs is voor de mishandeling en dat de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar zijn. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof in strijd met de wet heeft gehandeld door niet voldoende redenen te geven voor het afwijken van het standpunt van de verdediging. Dit verzuim leidt tot nietigheid van de uitspraak. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

20 maart 2018
Strafkamer
nr. S 15/05745
TBO/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 november 2015, nummer 22/001429-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de beslissingen van het Hof met betrekking tot het onder 1. tenlastegelegde en de strafoplegging en in zoverre tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vierde middel

2.1.
De middelen klagen dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de betrouwbaarheid van de door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [verbalisant 3] afgelegde verklaringen. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 08 maart 2013 te Gouda opzettelijk [betrokkene 1] tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal verhoor benadeelde d.d. 7 mei 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1620 2013033229-13 (blz. 102 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 7 mei 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 8 maart 2013 fietste ik omstreeks 21.45 uur op de Walvisstraat te Gouda en zag ik [verdachte] lopen. Ik riep ꞌhoiꞌ naar [verdachte] en hij riep terug dat ik moest wachten. Ik wilde niet wachten, dus ik reed gewoon door. Op dat moment zag ik in de Walvisstraat alleen [verdachte] en niemand anders. Toen ik doorfietste, voelde ik plots een enorme klap aan de linkerzijde van mijn hoofd, waardoor ik viel. Ik raakte direct buiten westen.
2. Een proces-verbaal verhoor aangever/slachtoffer d.d. 31 augustus 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1620-2013033229-17 (blz. 104 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 31 augustus 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik was op 8 maart 2013 te Gouda. Onderweg naar huis kwam ik [verdachte] tegen. [verdachte] liep op de stoep en ik reed over de weg in dezelfde richting. Toen ik langs hem reed riep hij mij, maar ik wilde niet stoppen. Ik zag dat [verdachte] vanaf de stoep naar mij toe rende. Daarna kreeg ik gelijk die harde klap tegen mijn hoofd. Dit was aan de linkerkant van mijn hoofd, de kant waar [verdachte] vandaan kwam.
3. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, nr. 2013.09.12.008, d.d. 17 januari 2014, opgemaakt en ondertekend door de NFI-deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts KNMG. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze deskundige:
De volgens informatie in het medisch dossier en op de CT-scan van de hersenen bij [betrokkene 1] waargenomen letsels berusten op meerdere ꞌhersenbloedingenꞌ, bestaande uit een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies links, mogelijk een bloeding onder het zachte hersenvlies en gebieden van hersenkneuzing met verplaatsing van hersenstructuren van links naar rechts. Al deze letsels kunnen volgens de geconsulteerde radioloog worden verklaard door tenminste één uitwendig mechanisch botsende geweldinwerking op het hoofd. Volgens informatie uit de ontslagbrief van het Medisch Centrum Haaglanden was bij [betrokkene 1] na de neurochirurgische behandeling de gedeeltelijke motorische verlamming aan de rechterzijde en het spreken verbeterd. Hij zou echter een spraakstoornis hebben behouden.
4. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 9 juli 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1623-2013033229-16 (blz. 128 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 9 juli 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik heb een kennis, goede vriend, die ik alleen bij zijn voornaam [betrokkene 1] ken. Het is een Somalische man. Een goede kennis vertelde mij dat [verdachte] [betrokkene 1] zeer zwaar geslagen had. Ik hoorde dat [betrokkene 1] die nacht bij [betrokkene 3] was geweest. [betrokkene 3] woont op de Walvisstraat. [verdachte] was daar ook geweest. Toen [betrokkene 1] was weggegaan, zou [verdachte] hem zijn nagelopen en hebben geslagen. Later die dag kwam [verdachte] mij met trots vertellen dat hij op de Walvisstraat iemand had geslagen. Hij vertelde dat hij hem achterna was gegaan en hem een dreun had gegeven.
5. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 24 september 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1620-2013033229-20 (blz. 130 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 24 september 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Op een avond werd ik door [verdachte] gebeld. Hij klonk overstuur. Ik heb hem opgehaald in Gouda. Toen vertelde hij dat hij betrokken was geweest bij een vechtpartij en dat dat niet goed was afgelopen. Hij vertelde dat die man bewusteloos was.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 september 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1620-2013033229-26 (blz. 134 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 30 september 2013 belde ik met [betrokkene 4] . Ik hoorde haar zeggen dat ze die avond door [verdachte] was gebeld met de mededeling dat zij hem moest ophalen. Toen ze [verdachte] bij het instappen zag, was hij heel hyper, hij sprak snel en zijn stemhoogte was ook anders. Een week na het voorval hoorde [betrokkene 4] van [verdachte] dat die jongen waarmee hij had gevochten in het ziekenhuis lag.
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1623-201033229-12 (blz. 140). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 28 maart 2013 sprak [verdachte] mij aan. Tijdens het daaropvolgende gesprek zei ik dat hij door zijn reputatie van geweldpleger anderen angst inboezemde. [verdachte] vroeg mij: ꞌWaarom angst?ꞌ Hierop antwoordde ik hem dat hij 2 gezichten had en letterlijk kon doorslaan. Ik hoorde dat [verdachte] hierop vroeg: ꞌWanneer dan?ꞌ Ik antwoordde hem met: ꞌToen op de Walvisstraat.ꞌ Ik hoorde dat [verdachte] hierop antwoordde: ꞌDat ik die ene sloeg?ꞌ."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Bewijsbaarheid feit 1
Wat betreft de vermeende zware mishandeling / eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van [betrokkene 1] het volgende.
1. In deze kwestie is er aan belastend bewijs de verklaring van aangever, het bij hem vastgestelde letsel en een aantal "van horen zeggen" verklaringen. Er zijn geen getuigen die verklaren de beweerdelijke mishandeling van [betrokkene 1] te hebben gezien. Voorts ontkent [verdachte] dat hij [betrokkene 1] heeft mishandeld.
2. [betrokkene 1] legt pas een kleine twee maanden nadat hij op straat is gevonden zijn eerste verklaring af bij de politie. Hierna volgen nog een drietal verklaringen bij de politie. In de eerste verklaring van 7 mei 2013 stelt hij dat niet heeft gezien dat [verdachte] hem de klap gaf, maar dat hij het geweest moest zijn want hij was de enige in de Walvisstraat. Een aanname van het daderschap van [verdachte] dus. In de volgende verklaringen is er geen sprake meer van een aanname, maar van vermeende zekerheid dat [verdachte] hem een klap zou hebben gegeven. Gelet op de eerste verklaring van [betrokkene 1] dient te worden geconcludeerd dat [betrokkene 1] aanvankelijk helemaal niet zeker wist dat [verdachte] hem heeft geslagen. Voorts is opvallend dat [betrokkene 1] aangeeft dat hij grote gedeelten van zijn geheugen kwijt is.
3. Er zijn daarnaast nog meer vraagtekens te plaatsen bij de verklaring van [betrokkene 1] . Een belangrijk gegeven is het bijzonder hoge alcoholpromillage dat bij hem is geconstateerd. Een dusdanig hoog alcoholpromillage dat er wordt gesproken over een alcoholintoxicatie. Zoals bekend is, heeft het gebruik van alcohol invloed op het geheugen.
Het is daarom de vraag hoe betrouwbaar de herinnering is die [betrokkene 1] meent te hebben van de gebeurtenissen die avond.
4. Van belang is voorts het gegeven dat [betrokkene 1] enige tijd in coma heeft gelegen, waardoor hij pas een kleine twee maanden na het vermeende incident in staat was om een verklaring bij de politie af te leggen. Het geconstateerd hersenletsel kan zijn geheugen hebben aangetast. Daarnaast kan ook door tijdsverloop zijn herinnering aan hetgeen is gebeurd zijn beïnvloed.
5. Voorts kan niet worden uitgesloten dat hij, onbewust of bewust door anderen is beïnvloed. Er gaan vele roddels over deze zaak de ronde en de mogelijkheid bestaat dat [betrokkene 1] die roddels heeft gehoord en dat dit zijn vermeende herinnering aan wat er die avond is gebeurd heeft beïnvloed. In zijn verhoor bij de rhc geeft [betrokkene 1] aan dat de politie hem heeft verteld wat er is gebeurd. Daarna verklaart hij dat zijn neef [betrokkene 8] hem heeft verteld wat er is gebeurd. Kortom, er staat zwart op wit dat er bewust dan wel onbewust sprake is geweest van beïnvloeding.
6. Er zitten verschillen tussen de door [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaringen en de verklaring die hij aflegde bij de raadsheer-commissaris. Bij de politie verklaart hij dat [verdachte] niet bij de verjaardag van zijn neef was geweest; bij de rhc verklaart hij dat [verdachte] hier wel was geweest. Bij de politie verklaart hij dat hij niet bij [betrokkene 3] is geweest en naar zijn idee niet bij [betrokkene 3] aan de deur is geweest. Hij verklaart helemaal niet over contact op die avond met [betrokkene 3] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . Bij de rhc verklaart hij dat hij langs het huis van [betrokkene 3] fietste, dat hij aldaar aan de deur was geweest en naar deze personen zwaaide en dat [verdachte] voor de deur stond te bellen. Compleet nieuwe details dus. In zijn aangifte bij de politie wordt gemeld dat [verdachte] door de Walvisstraat liep; in het verhoor bij de rhc staat [verdachte] te bellen. Ook verklaart [betrokkene 1] bij de politie dat hij geslagen is in de Walvisstraat; bij de rhc is dit de Bockenbergstraat geworden.
7. Duidelijk is voorts dat de verklaring van [betrokkene 1] over het verloop van de avond van 8 maart 2013 niet klopt. Zoals gezegd, [betrokkene 1] verklaart dat hij niet op bezoek is geweest bij [betrokkene 3] , terwijl dit wel blijkt uit de verklaringen van [betrokkene 3] , [betrokkene 7] en [verdachte] . [betrokkene 1] verklaart dat die avond [betrokkene 6] en [betrokkene 5] binnen zaten bij [betrokkene 3] . Uit de verklaringen van de gebroeders [betrokkene 5 en 7] , [betrokkene 6] , [betrokkene 3] en [verdachte] blijkt dat dit niet klopt.
Dat [betrokkene 1] verklaart niet bij [betrokkene 3] te zijn binnen geweest, maakt dat er ernstige getwijfeld dient te worden of de rest van zijn herinnering aan die avond dan wel kloppend is. Wat duidelijk is, is dat het verhaal van [betrokkene 1] dat hij door de Walvisstraat fietste en toen [verdachte] plotseling tegenkwam, niet klopt. In zijn verhaal bij de rhc blijkt dit eigenlijk ook wel. Hij komt aan de deur van [betrokkene 3] ; [verdachte] staat voor dit huis te telefoneren; [betrokkene 1] zwaait naar de aanwezigen in de woning en [betrokkene 1] gaat verder. Een geheel andere gang van zaken dan het fietsen door de Walvisstraat, worden aangeroepen door [verdachte] en dan een harde klap voelen.
8. Wat voorts maakt dat er ernstig getwijfeld dient te worden aan de juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] , is dat [betrokkene 1] verklaart dat hij van zijn fiets is geslagen, maar voorts verklaart dat zijn fiets niet beschadigd is geraakt. De mensen die [betrokkene 1] op straat aantreffen, [betrokkene 9] en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren überhaupt niet dat zij een fiets zien liggen. [verdachte] verklaart dat de fiets van [betrokkene 1] nog tegen de woning van [betrokkene 3] aan stond. Er is in ieder geval geen ondersteunend voor het verhaal van [betrokkene 1] aangaande de fiets in het dossier te vinden.
9. Daarnaast zou men verwachten dat er uiterlijk waarneembaar letsel te zien geweest zou moeten zijn, indien [betrokkene 1] daadwerkelijk met een harde klap tegen zijn hoofd van zijn fiets zou zijn geslagen. Men zou in dat geval in ieder geval een enorme bult, blauwe plekken of een bloedende wond verwachten. Agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben geen letsel waargenomen op het hoofd of het gezicht van [betrokkene 1] . Ook in het ziekenhuis heeft men geen uitwendig letsel waargenomen en gaat men daarom aanvankelijk uit van een alcoholintoxicatie. In het NFI rapport staat vermeld dat de radioloog verklaart dat er weliswaar twee zwellingen te zien waren op het hoofd, maar dat deze ook veroorzaakt kunnen zijn door een lokale zwelling bijvoorbeeld als gevolg van puistjes. Dit laatste zal ongetwijfeld het geval zijn geweest aangezien, zoals reeds te berde is gebracht, noch de politie noch het ziekenhuis iets heeft waargenomen dat duidt op geweld van buitenaf. Volgens de radioloog was niet vast te stellen waar op het hoofd de geweldinwerking zou zijn geweest, dus er is geen ondersteuning gevonden voor de lezing van [betrokkene 1] dat hij op de linkerkant van het hoofd is getroffen door een vermeende klap. Daarnaast, en dat is van absoluut doorslaggevend belang, kan niet worden vastgesteld of het letsel is opgelopen door vallen of slaan. Dit gegeven, in combinatie met het bijzonder hoge alcoholpromillage van [betrokkene 1] maken dat een val als gevolg van alcoholmisbruik een zeer plausibele verklaring is voor zijn letsel.
(...)
12. Dan is er de verklaring van [betrokkene 2] . Deze verklaring klopt aantoonbaar niet. [betrokkene 2] stelt dat de broertjes [betrokkene 5 en 7] bij [betrokkene 3] waren geweest in de nacht van vrijdag op zaterdag, doch uit de verklaringen van [betrokkene 5] , [betrokkene 7] , [betrokkene 3] en [verdachte] blijkt dat [betrokkene 5] hier niet bij was.
Wat ook niet klopt is dat [betrokkene 2] stelt dat dit gesprek op 10 maart 2013 plaatsvond. Hij heeft het namelijk over een zondagochtend dat hij hoorde dat de nacht er voor [betrokkene 1] zou zijn mishandeld op de Walvisstraat, dus dat moet 10 maart 2013 zijn geweest. [betrokkene 2] verklaart dat hij toen al aan [verdachte] wist te melden dat [betrokkene 1] op de intensive care te Den Haag lag en dat zijn schedel was gelicht, terwijl de operatie aan de schedel pas in de avond van 10 maart 2013 plaatsvond en duurde tot ongeveer 23.30 uur / 0.00 uur. Het lijkt schier onmogelijk dat een buitenstaander als [betrokkene 2] deze info al op 10 maart 2013 wist te melden. Dit gesprek kan dus niet op 10 maart 2013 hebben plaatsgevonden.
Voorts blijkt uit het verhaal van [betrokkene 2] niet dat [verdachte] aan hem heeft verteld dat het [betrokkene 1] was die hij zou hebben mishandeld, terwijl zowel [verdachte] en [betrokkene 2] [betrokkene 1] kennen. Hij zou slechts hebben aangegeven een persoon te hebben mishandeld op de Walvisstraat. Hij heeft niet verteld wie die persoon was, wanneer die persoon zou zijn geslagen en op welke wijze hij zou zijn geslagen en waar hij hem zou hebben geraakt. Nu wil het geval dat [verdachte] eerder is veroordeeld voor een mishandeling op de Walvisstraat, blijkt onder meer uit het relaas van de wijkagent. Als dit al verteld zou zijn, dan zou het verhaal van [verdachte] daarover gegaan kunnen zijn.
Wat opvallend is aan het verhaal van [betrokkene 2] is dat hij stelt dat hij reeds op 10 maart 2013 weet zou hebben gehad van het vermeende daderschap van [verdachte] van de mishandeling van zijn goede vriend [betrokkene 1] , zoals [betrokkene 1] wordt genoemd, maar dat hij pas op 9 juli 2013 met de politie hierover praat. Daarnaast komt het verhaal wat [verdachte] aan [betrokkene 2] zou hebben verteld niet overeen met de gang van zaken zoals [betrokkene 1] die schetst. [verdachte] verklaart niets over het slaan van de fiets van [betrokkene 1] terwijl volgens [betrokkene 1] dat is wat er zou zijn gebeurd.
In een latere verklaring van [betrokkene 2] staat vermeld dat [betrokkene 2] en [verdachte] gezamenlijk televisie kijken naar TV West waarbij op dat moment de vermeende mishandeling van [betrokkene 1] wordt behandeld. Opvallend is dat volgens [betrokkene 2] [verdachte] hier heel relaxed over bleef en niets over die zaak te melden had.
Uit het getuigenverhoor bij de rhc blijkt ook dat de politie met [betrokkene 2] een allerminst stabiele getuige ten tonele heeft gebracht. Wijkagent [verbalisant 3] moet ongetwijfeld op de hoogte zijn geweest van het feit dat [betrokkene 2] labiel is en stemmen hoort, maar daarover is helemaal niets gerelateerd. Gelukkig blijkt uit het getuigenverhoor bij de rhc dat [betrokkene 2] bijzonder warrig is en maar liefst drie stemmen hoort, waarvan er een zegt wat hij moet doen, de ander waarschuwt hem en de derde stem lijkt op die van een oom van hem en die "steekt de gek" met hem aldus [betrokkene 2] . [betrokkene 2] gebruikt medicatie tegen zijn stemmen en heeft bij een tweetal instellingen voor psychische hulp gelopen. Niet bepaald een persoon op wiens woord men kan varen; laat staan een persoon op wiens woord men een veroordeling mede moet willen baseren. Bij de rhc verklaart hij dat hij het verhaal van de mishandeling van [betrokkene 1] enkel van andere mensen heeft gehoord en niet van [verdachte] . Voorts vond het verhoor door [verbalisant 3] plaats op een moment dat [betrokkene 2] ruzie had met [verdachte] hetgeen [verbalisant 3] volgens [betrokkene 2] ook wist. [betrokkene 2] verklaart dat het kan zijn dat hij de beschuldiging aan het adres van [verdachte] uit zijn hoofd gefloten kan hebben. Bij de rhc verklaart hij dat hij weken na het incident met [betrokkene 1] van het incident vernam. Binnen een week daarna vernam hij dat het om [betrokkene 1] zou gaan. Hij had van [betrokkene 8] gehoord dat het om [betrokkene 1] zou gaan. Onthullingen die allemaal haaks staan op de eerdere verklaringen bij de politie.
13. Dan de verklaringen van [betrokkene 4] . Allereerst staat geenszins vast dat het verhaal, waarover [betrokkene 4] vertelt, heeft gespeeld op 8 maart 2013. Zij vertelt over een avond waarop zij is gebeld door [verdachte] , waarna zij hem heeft opgehaald en hij heeft verteld over een vechtpartij. Zij verklaart dat zij niet weet of het de avond is waar de politie op doelt. Het staat dus helemaal niet vast dat het ophalen heeft plaatsgevonden op 8 maart 2013. Van groot belang is dat [betrokkene 4] in haar verhoor bij de rhc verklaart dat de data in haar verklaringen van de politie afkwamen. Als dit ophalen al zou zijn gebeurd, is het wellicht op een geheel andere avond geweest. Daarnaast werd zij wel vaker door [verdachte] gebeld, zoals door haar en ook door [verdachte] is verklaard, dus dat zij is gebeld door [verdachte] is niet exemplarisch voor specifiek de 8ste maart 2013.
Wat er volgens haar door [verdachte] zou zijn verteld kan heel wel mogelijk over een geheel andere situatie gaan op een andere datum zijn gegaan. De politie blijft in de verhoren er op hameren dat dit zich heeft afgespeeld op 8 maart 2013, waardoor het lijkt daarover te gaan maar dit blijkt niet evident uit de verklaring van [betrokkene 4] .
Een belangrijke aanwijzing dat het om een andere datum moet gaan is het feit dat [betrokkene 4] verklaart dat zij die avond is gebeld door [verdachte] , dat zij hem heeft opgepikt en langs het huis van [betrokkene 2] heeft gebracht. [betrokkene 2] is overigens [betrokkene 2] , ook getuige in deze zaak, die woonachtig is aan de [a-straat 1] te Gouda. [betrokkene 2] heeft niets verklaard over dat op de avond van de vermeende mishandeling
[verdachte] bij hem thuis zou zijn geweest. Er is hier door de politie ook niet naar gevraagd. [betrokkene 4] stelt dat zij na een kwartier telefonisch contact met hem heeft opgenomen omdat het haar te lang duurde en dat [verdachte] toen de woning is uitgekomen. Dit uitgaande telefoongesprek van [betrokkene 4] naar [verdachte] heeft niet plaatsgevonden op 8 maart 2013. Er zijn die avond geen binnenkomende gesprekken van [betrokkene 4] op het telefoonnummer van [verdachte] gekomen. Het enige objectieve waaraan de verklaring van [betrokkene 4] kan worden getoetst, te weten de uitdraai van de gsm-gesprekken van het vermeende nummer van [verdachte] wijst dus uit dat of de verklaring van [betrokkene 4] niet klopt of hetgeen zij vertelt heeft plaatsgevonden op een andere datum dan 8 maart 2013.
Daar komt bij dat het verhaal dat [verdachte] haar zou hebben verteld niet overeenkomt met wat [betrokkene 1] stelt dat hem is overkomen. [verdachte] zou op stap zijn geweest met [betrokkene 7] . Uit de verklaringen van [betrokkene 3] , [betrokkene 7] en [verdachte] blijkt dat zij niet op stap waren doch bij [betrokkene 3] thuis zaten. Daarnaast zou er een mes in het spel zijn geweest. Dit komt uit geen enkele verklaring naar voren en er is ook geen mes bij [betrokkene 1] aangetroffen. Voorts zou [verdachte] deze persoon op zijn kaak hebben geslagen. Het verhaal over de kaak komt niet naar voren in het verhaal van [betrokkene 1] en er is bij [betrokkene 1] geen enkel letsel op zijn kaak geconstateerd. Voorts zou [verdachte] aan [betrokkene 4] hebben verteld dat degene die hij zou hebben geslagen met een plaat in het hoofd uit het ziekenhuis zou zijn gekomen. Dit klopt ook niet aangezien [betrokkene 1] niet met een plaat in het hoofd uit het ziekenhuis is gekomen.
Voorts kan niet worden uitgesloten dat [betrokkene 4] in haar verklaringen bewust of onbewust is beïnvloed doordat zij door de politie is gewezen op een website waarop stond beschreven dat men iemand zocht voor blijkbaar de mishandeling van [betrokkene 1] . Dat zij door die website is beïnvloed sluit zij zelf ook niet uit. Bij de rhc verklaart zij dat [verdachte] haar zou hebben verteld dat hij iemand van de fiets had geslagen, terwijl zij hier met geen woord over heeft gerept in haar politieverklaring. Zij kan niet uitsluiten dat zij die informatie van de website heeft.
14. Het proces-verbaal van [verbalisant 3] aangaande het vermeende gesprek met [verdachte] over een mishandeling op de Walvisstraat is apert onbetrouwbaar. Hij heeft zes weken na een toevallig gesprekje met [verdachte] een proces-verbaal opgesteld waarin dit gesprek zo ongeveer woord voor woord wordt beschreven, terwijl niet is gebleken dat er aantekeningen zijn gemaakt en er ook geen mutatie van dat gesprek was gemaakt die later door [verbalisant 3] werd uitgewerkt. Juist wat betreft de precieze woordkeuze is van belang dat dit zo gedetailleerd en kloppend mogelijk wordt weergegeven. Het wil er bij de verdediging niet in dat dit zes weken na dato nog volkomen juist kan worden weergegeven zonder enige vorm van geheugensteun. Voorts geeft Van [verbalisant 3] in zijn verklaring bij de rhc aan dat het in het jaar 2013 slecht gesteld was met zijn geheugen: hij verklaart dat hij dat jaar niet fulltime werkte in verband met zijn gezondheid. Het was een heel chaotisch jaar geweest. Hij was ziek en vandaar had hij niet de gebruikelijke herinnering. Daarnaast is hetgeen is opgeschreven door [verbalisant 3] een interpretatie van [verbalisant 3] : hij denkt te weten wat [verdachte] daadwerkelijk bedoeld zou hebben zonder het te zeggen. Van [verbalisant 3] begeeft zich daarmee in bewijsrechtelijk opzicht op bijzonder dun ijs.
(...)
16. Er dient een vrijspraak te volgen aangezien er geen overtuigend bewijs is. Op de betrouwbaarheid van de aangifte van [betrokkene 1] valt het nodige af te dingen; er zijn geen fysieke bewijzen die eenduidig wijzen op een mishandeling; [betrokkene 1] bevond zich in een kennelijke staat van dronkenschap hetgeen een tragische val van [betrokkene 1] bijzonder aannemelijk maakt en er zijn geen getuigen terwijl [verdachte] ontkent.
(...)"
2.3.
Hetgeen door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de betrouwbaarheid van de door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [verbalisant 3] afgelegde verklaringen, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door het onder 1 bewezenverklaarde te doen steunen op onder meer deze verklaringen, maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid, terwijl die redenen ook niet in voldoende mate blijken uit de onder 3.2.2 weergegeven bewijsmiddelen. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.4.
De middelen slagen.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vijfde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 maart 2018.