In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Macon Nederland B.V. en een verweerder. De zaak betreft de vergoeding van werkelijke advocaatkosten die door de verweerder zijn gemaakt als gevolg van misbruik van procesrecht door Macon. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten van de rechtbank Gelderland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaruit blijkt dat Macon zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen. De Hoge Raad oordeelt dat Macon misbruik heeft gemaakt van procesrecht en dat de verweerder recht heeft op schadevergoeding voor de gemaakte advocaatkosten, die door een derde zijn betaald. De Hoge Raad bevestigt dat de schadevergoeding moet worden geschat op basis van artikel 6:97 BW, omdat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Uiteindelijk wordt een bedrag van € 76.377,-- toegewezen aan de verweerder. De Hoge Raad verwerpt het beroep van Macon en veroordeelt haar in de kosten van het geding in cassatie.