Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
13 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de betrokkene tegen het uitblijven van een beschikking van de Rechtbank Den Haag. De betrokkene, geboren in 1947, had een klaagschrift ingediend dat op 11 augustus 2017 was ingediend. Volgens de wet moet er binnen dertig dagen, in dit geval uiterlijk op 11 september 2017, een beslissing worden genomen. Aangezien dit niet is gebeurd, wordt dit beschouwd als een fictief besluit tot ongegrondverklaring van het klaagschrift. De advocaat van de betrokkene, P.H.L.M. Souren, heeft namens hem een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er geen beroep in cassatie openstaat tegen het uitblijven van een beschikking. Dit betekent dat de betrokkene niet kan worden ontvangen in het ingestelde beroep. De beslissing van de Hoge Raad is op 13 maart 2018 genomen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.