Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
13 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 maart 2016, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk uitlokken van het openbaar maken van beledigende uitlatingen wegens ras. De verdachte had een voor een ieder toegankelijke internetsite opgericht en anderen uitgenodigd om hun racistische opvattingen en uitlatingen te delen. Dit gebeurde meermalen, wat leidde tot de vervolging op basis van artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, P.C. Schouten, heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep op 13 maart 2018 verworpen, waarbij werd vastgesteld dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat het middel geen rechtsvragen opriep die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak werd gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.