ECLI:NL:HR:2018:312

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
17/01937
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake kinder- en partneralimentatie en referentieperiode

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van de behoefte in het kader van kinder- en partneralimentatie. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van de man, die het niet eens was met de beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof had in zijn beschikking een referentieperiode van één jaar gehanteerd voor de vaststelling van de behoefte, wat de man betwistte. De man was van mening dat deze periode niet correct was toegepast en dat de 'hofnorm' niet juist was toegepast in zijn situatie.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de man in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de beschikking van het hof heeft bekrachtigd en het beroep van de man heeft verworpen.

De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders en C.E. du Perron, met de openbare uitspraak door raadsheer T.H. Tanja-van den Broek. De zaak is geregistreerd onder nummer 17/01937 en betreft een civielrechtelijke kwestie.

Uitspraak

9 maart 2018
Eerste Kamer
17/01937
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.J.G. Janssen,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak C/03/204079/FA RK 15-975 van de rechtbank Limburg van 28 oktober 2015 en 1 december 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.184.914/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 januari 2017.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 18 januari 2018 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
9 maart 2018.