Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
6 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de Vlaardingse moskeemoord, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het uitlokken van moord door zijn (ex-)partner een persoon te laten doodschieten bij een moskee in Vlaardingen. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 februari 2017. De verdachte heeft beroep ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat W.H. Jebbink. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de verdachte met betrekking tot bedreiging van de (ex-)partner en de begrijpelijkheid van de overwegingen van het Hof met betrekking tot de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring falen. De Hoge Raad stelt vast dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat dit, gezien artikel 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering behoeft.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep op 6 maart 2018. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.