In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Zwitserse vennootschap [X] S.A. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geschil over het door de vennootschap afgedragen bedrag aan loonheffing over het tijdvak maart 2013. De vennootschap had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 28 juni 2017 had geoordeeld over de loonheffing. De Staatssecretaris van Financiën heeft in deze procedure een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen die door de belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De Raad oordeelt dat deze middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 2 maart 2018.