ECLI:NL:HR:2018:27

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
16/03661
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door samenweefsel van verdichtsels in de strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van oplichting, waarbij hij door middel van een samenweefsel van verdichtsels twee fietsen heeft verkregen van een fietsenwinkel en bonbons en gebakjes van een banketbakkerij. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte bij de aflevering van de fietsen had gezegd dat hij het verschuldigde bedrag wilde pinnen, maar dat zijn bankpas kapot was. Hij beloofde het bedrag over te maken, maar heeft dit nooit gedaan. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere arresten en oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verdachte door zijn leugenachtige mededelingen de fietsenwinkel had bewogen tot afgifte van de fietsen. Daarnaast had de verdachte ook een bestelling geplaatst bij de banketbakkerij, waarbij hij een valse naam en adres had opgegeven en had beloofd te betalen, maar dit niet deed. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld en dat de bewezenverklaring van de oplichtingen terecht was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

9 januari 2018
Strafkamer
nr. S 16/03661
KD/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 9 mei 2016, nummer 21/004534-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 16/193722-13 onder feit 2 en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter met aanvulling en verbetering van de gronden bevestigd. In dat vonnis is ten laste van de verdachte onder meer bewezenverklaard dat hij:
"Ten aanzien van parketnummer 16/193722-13 feit 2:
In de periode van 10 augustus 2013 tot en met 18 september 2013 te Amersfoort met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels [betrokkene 1] en [A] heeft bewogen tot afgifte van fietsen, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk listiglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide klant en fietsen bij voornoemde [betrokkene 1] en [A] besteld en gezegd dat zijn bankpas beschadigd was, waardoor [betrokkene 1] en [A] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Ten aanzien van parketnummer 16/122268-15 feit 1:
Op 30 april 2015 te Amersfoort met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels een medewerker van Banketbakkerij [B] heeft bewogen tot afgifte van bonbons en gebak, hebben verdachte met vorenschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide klant en in die hoedanigheid bonbons en gebak heeft meegenomen met de mededeling dat hij deze de dag erna (als hij een andere bestelling op zou komen halen) zou afrekenen, waardoor die Banketbakkerij [B] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Ten aanzien van parketnummer 16/193722-13 feit 2:
8. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0940 2013209103-1 d.d. 19 september 2013, opgemaakt door [verbalisant 1] , BOA van Politie Utrecht (blz. 3 t/m 5 van het proces-verbaal nr. PL0940-2013209103), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben eigenaar van fietsenwinkel [A] te Amersfoort.
Op 10 augustus 2013 kwamen ene klant, genaamd [verdachte] , zijn twee bestelde fietsen afhalen. [verdachte] is woonachtig op de [a-straat 1] te Amersfoort.
[verdachte] wilde het bedrag pinnen, maar kwam met het verhaal dat zijn bankpas beschadigd was. Ik kwam met [verdachte] overeen dat hij het totaalbedrag van 2458,95 euro in datzelfde weekend zou overmaken op mijn bankrekening.
Op 21 augustus 2013 was het genoemde bedrag nog niet op mijn rekening bijgeschreven. Ik heb de klant een sms-bericht gezonden naar zijn telefoon met nummer 06- [0001] . [verdachte] reageerde op bovengenoemde datum met de volgende tekst: "Zal me zoon langs sturen om het in orde te maken. Kan hiervandaan niet bellen, alleen smsen. Groet familie [verdachte] ."
Op 29 augustus 2013 heb ik wederom een sms-bericht gezonden naar [verdachte] met de volgende tekst:
"beste klant, kunt u mij via een sms bericht bevestigen dat het geld binnen 24 uur door uw zoon wordt overgemaakt en dat binnen diezelfde termijn op onze rekening is bijgeschreven. Bij gebreke hiervan zullen wij genoodzaakt zijn de fietsen weer terug te halen en tot incasso overgaan. Met vriendelijke groeten, [A] ."
Op 31 augustus 2013 reageerde [verdachte] met een sms-bericht met de volgende tekst: "Sorry, dacht dat me zoon het geregeld had. SMS uw rekeningnummer dan maak ik het vanaf hier over. Sorry, v het zo lang duurt. Groet, [verdachte] ."
Tot op vandaag, 18 september 2013 is het bedrag niet op mijn rekening bijgeschreven. Op 18 september 2013 heb ik contact gehad met ENRA Verzekering. Ik hoorde van een medewerker dat zij het bedrag niet hebben kunnen incasseren via een automatische incasso van de bankrekening van [verdachte] .
9. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0940 2013209103-4 d.d. 25 oktober 2013, opgemaakt door [verbalisant 3] , hoofdagent van Politie Utrecht (blz. 6 t/m 8 van het proces-verbaal nr. PL0940-2013209103), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben in augustus 2013 voor het laatst bij rijwielhandel [A] geweest. Ik heb daar twee fietsen meegenomen. Ik heb die fietsen bewust niet betaald, doorverkocht en de schulden afgelost. Ik begrijp dat ik hiermee andere mensen benadeel.
Ten aanzien van parketnummer 16/122268-15 feit 1:
10. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0900 2015136751-l d.d. 31 mei 2015, opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van Politie Utrecht (blz. 5 en 6 van het proces-verbaal nr. PL0900-2015136751), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] :
blz. 5
Ik ben werkzaam als teamleider winkelsurveillance bij Trigion Beveiliging. Ik ben werkzaam op winkelcentrum [...] . Gezien mijn functie ben ik aangesteld en bevoegd om namens de benadeelde, Banketbakkerij [B] , [b-straat 1] te Amersfoort, aangifte doen.
blz. 6
Ik werd op vrijdagavond (de politierechter begrijpt vrijdagavond 30 april 2015) gebeld door getuige, (mede)eigenaresse van Banketbakkerij [B] .
Ik hoorde haar zeggen dat zij vermoedelijk opgelicht was. Ter plaatse hoorde ik van haar dat een man op 30 april 2015 een bestelling had gedaan en 3 gebak en bonbons had meegenomen zonder nog af te rekenen. Verdachte had gezegd dat hij bij de aflevering van de bestelling op 1 mei alles ineens zou betalen.
Ik hoorde haar zeggen dat de man op 1 mei 2015 niet geweest is.
Ik hoorde haar zeggen dat de 45 bestelde gebakjes nu weggegooid kunnen worden. Ik zag op video dat de mij ambtshalve zeer bekende [verdachte] de winkel in komt. Ik ken deze man ambtshalve van eerdere oplichtingszaken. Ik zie dat de bestelling genoteerd wordt door getuige. Ik zie dat er gebakjes en bonbons ingepakt worden. Ik zie niet dat er wordt afgerekend en de [verdachte] de winkel verlaat met gebakjes en bonbons.
11. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0900 2015136751-2 d.d. 31 mei 2015, met bijlage, opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van Politie Utrecht (blz. 8 en 9 van het proces-verbaal nr. PL0900-2015136751), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] :
blz. 8
Ik ben werkzaam in de winkel banketbakkerij [B] , [b-straat 1] te Amersfoort. Ik ben door een mij onbekende man opgelicht. Door zijn verhaal werd ik er toe gebracht om een aantal gebakjes en een doos bonbons zonder af te rekenen mee te geven en om een bestelling van 45 gebakjes klaar te maken.
Op 30 april 2015 tegen sluitingstijd kwam een mij onbekende man de winkel in. Ik hoorde dat die man een bestelling opgaf voor 45 gebakjes voor 1 mei 2015. Hij gaf op te zijn genaamd [...] , [c-straat 1] , telefoonnummer 06- [0002] .
Ik noteerde de gegevens op een bestelbon. Ik hoorde hem zeggen dat 3 gebakjes en een doos bonbons meteen mee wou nemen. Ik hoorde hem zeggen dat hij zou afrekenen als hij de bestelling zou komen afhalen.
blz. 9
Toen hij vandaag (de politierechter begrijpt dat bedoeld is 1 mei 2015) nog niet geweest was, heb ik het opgegeven telefoonnummer gebeld. Ik hoorde toen een computerstem zeggen dat dat telefoonnummer niet in gebruik was."
2.2.2.
Het door het Hof bevestigde vonnis van de Politierechter houdt ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende in:
"De politierechter is van oordeel dat de bewezenverklaringen strafbare oplichtingen opleveren, ook in de gevallen waarin hij zich als bonafide klant heeft voorgedaan. Ook in die gevallen heeft verdachte misbruik van goed vertrouwen gemaakt, niet alleen door niet te betalen, maar ook door bij de contacten verhalen te vertellen waardoor anderen tot afgifte van de goederen werden overgehaald."
2.2.3.
In aanvulling op het vonnis van de Politierechter heeft het Hof met betrekking tot de bewezenverklaring van de zaak met parketnummer 16/122268-13 onder feit 1 voorts het volgende overwogen:
"Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij een reële bestelling van 45 gebakjes voor de verjaardag van zijn tante heeft gedaan ongeloofwaardig. Deze bestelling was naar het oordeel van het hof naar uiterlijke verschijningsvorm slechts bedoeld om - zonder hiervoor meteen te hoeven betalen - de afgifte van bonbons en gebak te bewerkstelligen. Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte zich ten onrechte heeft voorgedaan als bonafide klant en aldus zonder betaling bonbons en gebak heeft meegekregen."

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 16/193722-13.
4.2.
Blijkens de hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het Hof onder meer geoordeeld dat de verdachte, door bij de aflevering van de eerder door hem bestelde fietsen te zeggen dat hij het verschuldigde bedrag wilde pinnen maar dat zijn bankpas kapot was en door toe te zeggen het verschuldigde bedrag over te maken op de bankrekening, de aangever en de fietsenwinkel door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot de afgifte van twee fietsen. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte de fietsen bewust niet heeft betaald en ze vervolgens heeft doorverkocht.
4.3.1.
Bij het gebruik van een samenweefstel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen (vgl. HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, NJ 2017/158, rov. 2.3.2).
4.3.2.
Uit de hiervoor onder 4.2 weergegeven omstandigheden blijkt dat de verdachte aan de aangever een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken heeft gepresenteerd. Gelet hierop geeft 's Hofs oordeel dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel hierover klaagt, faalt het.
4.4.
In de beslissing van het Hof ligt voorts als zijn oordeel besloten dat [betrokkene 1] en fietsenwinkel [A]
door verdachtes handelen zijn bewogen tot de afgifte van de fietsen en dat in het onderhavige geval de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid niet tot een ander oordeel noopt. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt ook in zoverre.
4.5.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beoordeling van het derde middel

5.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 16/122268-15.
5.2.
Blijkens de hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte door als een bonafide klant een bestelling te plaatsen van in elk geval 45 gebakjes de medewerker van de banketbakkerij heeft bewogen tot afgifte van 3 gebakjes en bonbons. In dat verband heeft het Hof tevens vastgesteld dat de verdachte bij het plaatsen van de bestelling een valse naam en een vals adres heeft opgegeven alsmede een telefoonnummer waarvan later bleek dat het niet in gebruik was. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte heeft gezegd dat hij bij het ophalen van de bestelling het verschuldigde bedrag in één keer zou voldoen, waarna hij drie gebakjes en bonbons heeft meegenomen zonder deze te betalen, in welk verband het Hof heeft overwogen dat dat die bestelling slechts was bedoeld om - zonder hiervoor meteen te hoeven betalen - de afgifte van bonbons en gebak te bewerkstelligen.
Gelet op deze vaststellingen, in onderlinge samenhang bezien, en in aanmerking genomen hetgeen de Hoge Raad in zijn arresten van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889, NJ 2017/157 en ECLI:NL:HR:2016:2892, NJ 2017/158, heeft overwogen, geeft 's Hofs oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
5.3.
Het middel faalt.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 januari 2018.