Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
20 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte had een aanhoudingsverzoek ingediend, omdat hij zich zou hebben vergist in de zittingsdatum. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat de verdachte zich in de zittingsdatum had vergist. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet tot een nadere belangenafweging was gehouden, gezien de omstandigheden van de zaak.
De zaak betreft oplichting, waarbij de verdachte anderen heeft bewogen tot betaling van geldbedragen en de afgifte van een auto door middel van een samenweefsel van verdichtsels, zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich heeft voorgedaan als schilder en heeft beloofd werkzaamheden uit te voeren, maar deze nooit heeft verricht. Ook heeft hij een auto gekocht zonder het afgesproken bedrag te betalen.
De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 9 en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering bij de vaststelling van oplichting en de noodzaak om de feiten en omstandigheden van de zaak goed te onderbouwen.