Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
18 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van andermans eigendom. De Hoge Raad oordeelt dat de strafmotivering van het Hof in strijd is met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat het Hof heeft verzuimd om de redenen op te geven die hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf. De Hoge Raad verwijst naar een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2016:2202) waarin werd vastgesteld dat een dergelijk verzuim leidt tot nietigheid van de uitspraak. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de straf. De beslissing van de Hoge Raad is genomen op 18 december 2018, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren. De advocaat van de verdachte, B. Kizilocak, heeft middelen van cassatie voorgesteld, en de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging.