Het Hof heeft hieromtrent het volgende overwogen:
"Het hof gaat ten aanzien van de redelijke termijn uit van de volgende feiten en omstandigheden:
1. De verdachte is aangehouden op 12 april 2012. Sindsdien verblijft hij in voorlopige hechtenis. Hij wordt verdacht van mensenhandel ten aanzien van een flink aantal vrouwen, afkomstig uit Hongarije. Ook wordt hij verdacht van lidmaatschap van een criminele organisatie. Het onderzoek naar deze feiten is langdurig, omvangrijk en gecompliceerd geweest.
Op 6 december 2013 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Op 17 juni 2014 heeft het hof voor zover van belang beslist dat de zaak naar de raadsheer-commissaris wordt verwezen teneinde:
a. navraag te doen of er in Hongarije verhoren zijn afgenomen in het kader van het onderzoek Buidelwolf inzake verdachte verhoren en deze - voor zover beschikbaar - op te vragen bij de Hongaarse autoriteiten.
b. het horen als getuigen van [getuige 1 t/m 10].
2. Op 10 maart 2015 heeft een nadere regiezitting plaatsgevonden, waar onder meer het gebrek aan voortgang in het onderzoek besproken is.
3. Uit het dossier blijkt dat op 19 augustus 2015 een rechtshulpverzoek is uitgegaan naar de Hongaarse autoriteiten. Voorts blijkt het navolgende.
a. Een proces-verbaal bevindingen van 8 april 2017 van de raadsheer-commissaris houdt in dat zij via een tolk meerdere malen navraag heeft laten doen naar het onder 1a gestelde. Daar is geen reactie op gekomen. Op 25 april 2017 is door een griffier van het kabinet raadsheer-commissaris nog een e-mailbericht gestuurd naar een Hongaarse rechter om nogmaals te vragen of er getuigenverhoren hebben plaatsgevonden in Hongarije. Daarop is tot op heden geen reactie ontvangen.
b. Op 23 april 2015 is als getuige gehoord [getuige 5] op 1 mei 2015 Norberth Németh, op 14 september 2015 [getuige 4], op 16 december 2015 [getuige 8] op 2 mei 2016 [getuige 7].
Op 21 februari 2017 zijn als getuigen gehoord [getuige 6], [getuige 1] en [getuige 3].
Een proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2017 van de raadsheer-commissaris houdt onder meer in dat de Hongaarse autoriteiten op 3 maart 2016 per e-mailbericht hebben laten weten dat [getuige 9] niet is aangetroffen op het adres waarop deze persoon ingeschreven staat en dat geen andere verblijfplaats bekend is.
[getuige 2] is op 8 mei 2017 als getuige gehoord door de raadsheer-commissaris.
Ook wanneer gelet wordt op de ingewikkeldheid van het onderzoek en de vertraging die kan ontstaan als gevolg van internationale hulp in strafzaken behoeft het bij de hiervoor beschreven gang van zaken geen betoog dat sprake is van onverklaarbare periodes van inactiviteit, de redelijke termijn voor berechting van de zaak overschreden is en dat de op te leggen straf verminderd dient te worden met de maximaal toe te passen vermindering, te weten zes maanden (HR 17 juni 2008 ECLI:NL:HR:2008:BP5361). De stelling van de verdediging dat een strafkorting van tenminste 25% op zijn plaats is, vindt geen steun in het recht. Het hof zal voormelde overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat en de beoogde op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest, bekorten tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest."