Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te Breda,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de bestuurdersaansprakelijkheid van een eiser in verband met de overschrijding van de termijn voor de openbaarmaking van de jaarrekening, zoals vastgelegd in artikel 2:394 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is aanhangig gemaakt door de eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.H.M. van den Steenhoven, tegen de curatoren Leonard Jozef Marie Luchtman en Bart Floris Louwerier, die in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van Partrust Beheer B.V. optreden. De curatoren zijn niet verschenen in deze procedure.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 juni 2015 en een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 augustus 2017. De advocaat-generaal L. Timmerman heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, en de advocaat van de eiser heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de curatoren zijn begroot op nihil.