ECLI:NL:HR:2018:2342

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
18/00208
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk opnemen van vertrouwelijke gesprekken door een geautomatiseerd werk in het kader van een visitatiepanel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1968, was betrokken bij een strafzaak waarin hij beschuldigd werd van het beschikken over een USB-stick met gegevens die waren verkregen door het wederrechtelijk opnemen van vertrouwelijke gesprekken van een visitatiecommissie van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De gesprekken vonden plaats in een lokaal van de Europort Business School in Rotterdam, waar de verdachte als algemeen directeur werkzaam was.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de apparatuur voor het opnemen van de gesprekken heimelijk aanwezig was, aangezien het camerasysteem een dag voor het bezoek van het visitatiepanel was verlengd naar het lokaal waar de vertrouwelijke gesprekken plaatsvonden. Er was geen instemming van het visitatiepanel voor het opnemen van deze gesprekken, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van 'wederrechtelijk' opnemen in de zin van artikel 139e van het Wetboek van Strafrecht.

De verdediging had aangevoerd dat de leden van het visitatiepanel stilzwijgend hadden ingestemd met de opname, maar het Hof verwierp dit argument. De verdachte was zich bewust van de vertrouwelijkheid van de gesprekken en had geen toestemming gegeven voor het opnemen. De Hoge Raad bevestigde de verwerping van het cassatieberoep, waarbij werd opgemerkt dat de middelen van de verdediging niet tot cassatie konden leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

18 december 2018
Strafkamer
nr. S 18/00208
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 maart 2017, nummer 22/004276-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.E. Pors, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd dat de verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van het bepaalde in artikel 80a RO.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd bewezen heeft verklaard dat de vastgelegde gegevens zijn verkregen door het "wederrechtelijk" opnemen van een gesprek.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 27 januari 2014 tot en met 13 maart 2014 te Rotterdam, beschikking had over een voorwerp (te weten een USB-stick) waarop, naar hij wist gegevens zijn vastgelegd die door wederrechtelijk opnemen van een gesprek door een geautomatiseerd werk (te weten opnameapparatuur) zijn verkregen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een gewaarmerkt afschrift van een proces-verbaal aangifte d.d. 16 mei 2014 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2014205214-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina 1 tot en met 3):
als de op 16 mei 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben werkzaam als beleidsmedewerker bij de Nederlands-Vlaamse accreditatieorganisatie (NVAO) gevestigd in Den Haag. Namens het bestuur van deze organisatie ben ik gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik doe aangifte omdat er heimelijk vertrouwelijke gesprekken zijn opgenomen en gebruikt welke zijn gevoerd tussen commissieleden van de NVAO.
Het ministerie van onderwijs heeft op 6 augustus 2013 de NVAO gevraagd om onderzoek te doen naar de kwaliteit van de Hbo opleiding international business and management studies op de Europort business school.
Na aanleiding van dit verzoek is er door het NVAO een commissie samengesteld bestaande uit deskundigen die inzicht hebben in het soort onderwijs dat gegeven wordt op de Europort business school. Deze commissie wordt ook wel visitatiepanel genoemd.
Op 27 en 28 januari 2014 is er door de commissie op afspraak een bezoek gebracht aan de Europort business school te Rotterdam. De commissie heeft gebruik gemaakt van een door de directeur [verdachte] daartoe ter beschikking gesteld lokaal. De werkzaamheden bestonden onder meer uit het voeren van gesprekken met direct betrokkenen bij de opleiding zoals leerlingen, management en leraren. Verder hebben we stukken bekeken zoals dossiers en studiemateriaal. Verder is er door de commissie intern beraad gevoerd.
De gesprekken die intern zijn gevoerd hebben een vertrouwelijk karakter. Tijdens het voeren van de gesprekken was de deur van het lokaal gesloten. Bij het voeren van het intern beraad waren alleen de genoemde leden van de commissie en de ondersteuning aanwezig.
Op 12 februari 2014 ontving ik een e-mail van directeur [verdachte] . In deze e-mail stelt [verdachte] dat hij kennis heeft genomen van de besprekingen die hebben plaatsgevonden tussen de commissieleden. In dit e-mailbericht herken ik de citaten "in hun eigen waarheid zouden zijn gaan geloven" en "sociaal wenselijke antwoorden" als zinnen die uitgesproken zijn in het onderlinge beraad van de commissie.
Op 20 februari 2014 heeft het terugkoppelingsgesprek plaatsgevonden. In dit gesprek reageerde [verdachte] hierop door bekend te maken dat een individu, niet zijnde hij en niet namens hem, geluidsopnames heeft gemaakt van het bezoek van het visitatiepanel en dat de geluidsopnames hem ter hand zijn gesteld en hij ze heeft beluisterd.
Geen van de commissieleden was op de hoogte van de afluisterapparatuur en niemand heeft toestemming gegeven voor het afluisteren van de gesprekken.
Op 13 maart 2014 ontving ik van [verdachte] een inhoudelijke reactie op het conceptrapport van de NVAO. In deze reactie zijn ook transcripties opgenomen van de vertrouwelijke gesprekken die door de commissie onderling zijn gevoerd.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 2 maart 2017 verklaard:
Ik ben algemeen directeur van de Europort Business School (EPBS) in Rotterdam. Door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) was een visitatiepanel opgericht om onderzoek te verrichten op de EPBS.
Na het bezoek van de commissie aan de EPBS zijn de geluidsopnames van de commissievergaderingen op een usb-stick aan mij ter hand gesteld door [betrokkene 3] .
Voorafgaand aan het onderzoek heeft [betrokkene 1] , beleidsmedewerker bij de NVAO, een bezoek gebracht aan de school. Ik ben toen met [betrokkene 1] door de school gelopen om een geschikte ruimte te vinden.
Ik was mij ten volle van bewust van de vertrouwelijkheid van de gesprekken die door de NVAO in de betreffende ruimte zouden worden gevoerd. De bedoeling van die gesprekken was juist om daarbij vrijuit met docenten, studenten en met de leden onder elkaar te kunnen spreken.
Ik heb mij gerealiseerd toen ik de usb-stick van [betrokkene 3] aannam en hij aan mij vertelde wat er opstond, dat de vertrouwelijkheid van de gesprekken geschonden zou worden.
Nadat ik alles had uitgewerkt, heb ik exemplaren van de transcripties van de geluidsopnames verstrekt aan medewerkers van de EPBS en een exemplaar aan de NVAO. Vervolgens heb ik de geluidsopnames weer in handen gesteld van [betrokkene 3] .
3. Een gewaarmerkt afschrift van een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 7 augustus 2014 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2014205214-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina 74 tot en met 76):
als de op 7 augustus 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
[A] B.V. verhuurt het gebouw aan het [a-straat 1] te Rotterdam aan de EPBS.
Ongeveer twee jaar geleden heb ik beveiligingscamera's laten ophangen in het gebouw. Ik heb dit systeem gebruikt om een visitatiepanel af te luisteren. Het panel heeft een bezoek gebracht aan onze school. De geluidsopname is gelukt.
Ik heb de apparatuur waarmee het gesprek is opgenomen vanaf de gang verlengd naar het lokaal. Dat heb ik de dag ervoor gedaan. Ik heb de opname beluisterd en daarna heb ik het gemeld bij [verdachte] .
Ik heb niemand van de commissie op de hoogte gesteld dat ik het gesprek zou opnemen."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep (...) aangevoerd dat de leden van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) wisten, althans hadden moeten beseffen, dat hun gedragingen audiovisueel vastgelegd konden worden. Zij hebben daarover geen opmerkingen gemaakt of vragen gesteld, zodat zij moeten worden geacht daarmee te hebben ingestemd. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat tenminste aan de uitzondering van artikel 139a, tweede lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan waardoor er geen sprake is van het wederrechtelijk afluisteren als bedoeld in artikel 139e van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het algemeen heeft te gelden dat het enkele feit dat men gebruik maakt van een ruimte die is voorzien van camera- dan wel opnameapparatuur, niet meebrengt dat men daarmee uitdrukkelijk en/of stilzwijgend instemt met het afluisteren en/of opnemen van communicatie.
In het onderhavige geval komt daar nog bij dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij zich ten volle bewust was van de vertrouwelijkheid van de gesprekken die door de NVAO in de betreffende ruimte zouden worden gevoerd en dat het ook juist de bedoeling van die gesprekken was om daarbij vrijuit met docenten, studenten en met de leden onder elkaar te kunnen spreken. Dit betekent dat de verdachte aan de aanvaarding van de bedoelde ruimte door de NVAO evenmin redelijkerwijs de gevolgtrekking heeft kunnen verbinden dat sprake was van instemming met opname van die vertrouwelijke gesprekken.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman."
2.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 139e Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "wederrechtelijk" geacht worden te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.
2.4.
De navolgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- art. 139a Sr:
"1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die met een technisch hulpmiddel een gesprek dat in een woning, besloten lokaal of erf wordt gevoerd opzettelijk:
1° anders dan in opdracht van een deelnemer aan dat gesprek afluistert;
2° zonder deelnemer aan dat gesprek te zijn en anders dan in opdracht van zulk een deelnemer opneemt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het opnemen:
(...)
2° behoudens in geval van kennelijk misbruik, met een technisch hulpmiddel dat op gezag van degene bij wie de woning, het lokaal of het erf in gebruik is, niet heimelijk aanwezig is;
(...)"
- art. 139e, aanhef en onder 1°, Sr:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
1° hij die de beschikking heeft over een voorwerp waarop, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, gegevens zijn vastgelegd die door wederrechtelijk afluisteren, aftappen of opnemen van een gesprek, telecommunicatie of andere gegevensoverdracht of andere gegevensverwerking door een geautomatiseerd werk zijn verkregen."
2.5.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat, na een eerder bezoek namens het visitatiepanel om een geschikte ruimte te vinden, het aanwezige camerasysteem een dag voor het bezoek van het visitatiepanel is verlengd naar het lokaal waar het vertrouwelijke overleg van dat visitatiepanel ging plaatsvinden, en dat geen sprake was van instemming door het visitatiepanel met het opnemen van het overleg. Daaruit heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de apparatuur in het genoemde lokaal heimelijk aanwezig was. Gelet hierop heeft het Hof, anders dan in het middel wordt betoogd, zonder miskenning van art. 139a, tweede lid aanhef en onder 2°, Sr geoordeeld dat sprake was van het "wederrechtelijk" opnemen van een gesprek zoals bedoeld in art. 139e, aanhef en onder 1°, Sr.
2.6.
Het middel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 december 2018.