ECLI:NL:HR:2018:2339

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
17/03147
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van strafrechtelijke veroordeling in het licht van Unierecht en uitspraak HvJ EU

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2018 een tussenarrest gewezen in een aanvraag tot herziening van een eerdere strafrechtelijke veroordeling. De aanvrager, geboren in 1957, was eerder door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren wegens opzettelijke overtreding van een voorschrift uit de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. De aanvraag tot herziening is ingediend door Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, en berust op de stelling dat het Hof, indien het bekend was geweest met een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 juli 2014, de aanvrager zou hebben vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging. De zaak roept de vraag op of het Unierecht vereist dat de herzieningsgronden in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering zo ruim worden geïnterpreteerd dat een uitspraak van het HvJ EU kan leiden tot herziening van een eerdere veroordeling, als blijkt dat deze veroordeling niet verenigbaar is met het Unierecht. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar de rolzitting om de Advocaat-Generaal in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de uitspraak van het HvJ EU en haar eerdere conclusie aan te vullen. De behandeling van het cassatieberoep is geschorst totdat het HvJ EU de prejudiciële vraag heeft beantwoord. De Hoge Raad heeft besloten de zaak naar de rolzitting van 19 februari 2019 te verwijzen en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

18 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/03147 H
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 oktober 2009, nummer 20/000903-08, ingediend door
Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvrager], geboren te [aanvrager] op [geboortedatum ] 1957.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Kamer van de Rechtbank Breda van
26 februari 2008 - de aanvrager ter zake van "Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, derde lid, van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat indien het Hof bekend was geweest met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) van 10 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2060, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager of tot ontslag van alle rechtsvervolging.
2.3.
De aanvraag stelt daarmee de vraag aan de orde of het Unierecht noopt tot een zodanig ruime interpretatie van de herzieningsgronden genoemd in art. 457 Sv dat een uitspraak van het HvJ EU moet leiden tot herziening van een eerdere strafrechtelijke veroordeling indien uit die uitspraak van het HvJ EU blijkt dat die strafrechtelijke veroordeling
- achteraf bezien - niet verenigbaar is met het Unierecht.
2.4.
Een vergelijkbare vraag is op 4 mei 2017 door het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof aan het HvJ EU voorgelegd in de zaak C-234/17.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de behandeling van het cassatieberoep schorst,
- hetzij totdat het HvJ EU de prejudiciële vraag gesteld door het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof in de zaak C-234/17 heeft beantwoord;
- hetzij met het oog op vragen van uitleg die de Hoge Raad aan het HvJ EU zal stellen met de strekking in hoeverre het Unierecht verplicht tot herziening van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling als deze in het licht van een later arrest van het HvJ EU in strijd met het Unierecht blijkt te zijn.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1.
Bij arrest van 24 oktober 2018 heeft het HvJ EU uitspraak gedaan in voormelde zaak C-234/17.
4.2.
De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over deze uitspraak en mede op grond daarvan haar eerdere conclusie aan te vullen.
Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 19 februari 2019;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 december 2018.