Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
18 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2018 een tussenarrest gewezen in een aanvraag tot herziening van een eerdere strafrechtelijke veroordeling. De aanvrager, geboren in 1957, was eerder door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren wegens opzettelijke overtreding van een voorschrift uit de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. De aanvraag tot herziening is ingediend door Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, en berust op de stelling dat het Hof, indien het bekend was geweest met een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 juli 2014, de aanvrager zou hebben vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging. De zaak roept de vraag op of het Unierecht vereist dat de herzieningsgronden in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering zo ruim worden geïnterpreteerd dat een uitspraak van het HvJ EU kan leiden tot herziening van een eerdere veroordeling, als blijkt dat deze veroordeling niet verenigbaar is met het Unierecht. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar de rolzitting om de Advocaat-Generaal in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de uitspraak van het HvJ EU en haar eerdere conclusie aan te vullen. De behandeling van het cassatieberoep is geschorst totdat het HvJ EU de prejudiciële vraag heeft beantwoord. De Hoge Raad heeft besloten de zaak naar de rolzitting van 19 februari 2019 te verwijzen en houdt verdere beslissingen aan.