Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in Pakistan in 1960, was veroordeeld voor het feitelijk leidinggeven aan een criminele organisatie die zich bezighield met mensensmokkel, belastingfraude en gewoontewitwassen. De veroordeling was gebaseerd op meerdere feiten, waaronder het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting en het deelnemen aan een criminele organisatie als leider. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij zijn advocaat M.E. van der Werf een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2018:2331) niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere veroordeling door het Gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt de rol van bewijsvoering in zaken van criminele organisaties en de verantwoordelijkheden van leiders binnen dergelijke structuren.