Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
18 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 22 juni 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1964, is in deze strafzaak veroordeeld voor (poging tot) diefstal in vereniging van onder andere geld en sieraden door middel van babbeltrucs. De verdachten hebben zich daarbij valselijk als politieambtenaren gelegitimeerd. Daarnaast zijn er beschuldigingen van witwassen en medeplegen van valsheid in geschrifte, specifiek met betrekking tot het opzettelijk gebruik maken van valse politiepassen.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J. Kuijper. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt. Aangezien er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren naar vier jaren en tien maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.