Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Hollandvan 2 maart 2018, nr. HAA 17/2079 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 2 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verzet tegen een uitspraak van de Rechtbank van 2 oktober 2017, waarbij de Rechtbank op 2 maart 2018 uitspraak deed in de zaak met nummer HAA 17/2079 V. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 14 december 2018.