ECLI:NL:HR:2018:2304

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
18/00674
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsverkrijging van een perceel grond door verjaring en de rol van bezit en houderschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, wonende in Sint Maarten, tegen de gezamenlijke erfgenamen van [A], eveneens wonende in Sint Maarten. De zaak betreft de eigendomsverkrijging van een perceel grond door verjaring, waarbij de Hoge Raad zich heeft gebogen over de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 3:105 BW, dat betrekking heeft op bezit of houderschap, en de artikelen 3:107 BW en 3:108 BW. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en het gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die aan deze uitspraak ten grondslag liggen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten die door verzoekster in het cassatieberoep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 RO, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van verzoekster dan ook verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de erven [verzoekster] zijn begroot op nihil. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan cassatieberoepen worden gesteld en de rol van de Hoge Raad als hoogste rechtscollege in Nederland.

Uitspraak

14 december 2018
Eerste Kamer
18/00674
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in Sint Maarten,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
t e g e n
GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [A],
wonende in Sint Maarten,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de erven [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak AR 2013/200 van het gerecht
in eerste aanleg van Sint Maarten van 24 februari 2015;
b. de vonnissen in de zaak AR 200/2013 - Ghis 77664 -
H 31/16 van het gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 10 juni 2016 en 17 november 2017.
De vonnissen van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de vonnissen van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De erven [verzoekster] hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van
de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de erven [verzoekster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren
A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
14 december 2018.