Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser 1] tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof had eerder op 12 september 2017 een arrest gewezen in een geschil dat voortvloeide uit een overeenkomst van borgtocht. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Limburg, waaronder een vonnis van 2 april 2014 en een vonnis van 14 oktober 2015, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De kern van het geschil betreft de uitleg van de overeenkomst van borgtocht, specifiek in relatie tot artikel 7:855 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
De Hoge Raad heeft de klachten die door [eiser 1] in het cassatieberoep zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad het beroep van [eiser 1] verwerpt.
Daarnaast heeft de Hoge Raad [eiser 1] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 4.223,34, inclusief verschotten en salaris voor de advocaat, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Het arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.