ECLI:NL:HR:2018:2299

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
17/05150
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder voor schade door brand in varkensstal

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een verhuurder voor schade die is ontstaan door een brand in een varkensstal. De eiser, die vleesvarkens hield in de stal van de verweerder, vordert schadevergoeding van de verweerder, omdat de stal door brand verloren is gegaan. De brand vond plaats in juni 2008, en de eiser stelt dat deze is veroorzaakt door een gebrek in de voervijzel, een apparaat dat wordt gebruikt voor het automatisch toedienen van voer. De kantonrechter heeft in eerdere instanties geoordeeld dat de schade niet aan de verweerder kan worden toegerekend, omdat niet is vastgesteld dat het gebrek bij het aangaan van de overeenkomst al aanwezig was en dat de verweerder dit kende of behoorde te kennen.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft overwogen dat de exacte oorzaak van de brand niet kan worden vastgesteld. De conclusie van het rapport van I-TEK, dat de brand waarschijnlijk is ontstaan door een onvolkomenheid in de bedieningspanelen van de voederinstallatie, biedt onvoldoende basis om de aansprakelijkheid van de verweerder vast te stellen. De Hoge Raad concludeert dat de vorderingen van de eiser niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat er geen grond is voor nadere bewijslevering. De eiser wordt in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in aansprakelijkheidszaken, vooral wanneer het gaat om de oorzaak van schade en de toerekenbaarheid daarvan aan een partij. De uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling in het verbintenissenrecht, met name in het kader van huur- en pachtverhoudingen.

Uitspraak

[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 878119 van de kantonrechter te Eindhoven van 27 februari 2014, 5 juni 2014 en 5 februari 2015;
b. de arresten in de zaak 200.173.979/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 januari 2017 en
1 augustus 2017.
Het arrest van het hof van 1 augustus 2017 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 1 augustus 2017 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] mede door mr. J.M. Moorman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van [verweerder] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
  • i) [eiser] en [verweerder] zijn in maart 2008 overeengekomen dat [eiser] in een varkensstal van [verweerder] vleesvarkens zal gaan houden.
  • ii) De overeenkomst houdt in dat [eiser] aan [verweerder] een vergoeding zal betalen voor onder meer het gebruik van de stal en de inventaris en machines.
  • iii) In juni 2008 is de varkensstal door brand verloren gegaan.
3.2.1
[eiser] vordert in deze procedure vergoeding door [verweerder] van de schade die hij als gevolg van de brand heeft geleden. Partijen hebben de kantonrechter verzocht de zaak niet naar de pachtkamer te verwijzen en het geschil op grond van art. 96 Rv te beslissen, onder voorbehoud van hoger beroep.
3.2.2
De kantonrechter heeft – na bewijslevering – geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat de brand is veroorzaakt door een gebrek in de voervijzel (een apparaat dat wordt gebruikt bij het automatisch toedienen van voer) in de varkensstal. De schade als gevolg van de brand kan volgens de kantonrechter echter niet aan [verweerder] worden toegerekend, omdat niet is komen vast te staan dat het gebrek bij het aangaan van de overeenkomst al aanwezig was en dat [verweerder] dit kende of behoorde te kennen, of dat hij aan [eiser] te kennen heeft gegeven dat de voervijzel het gebrek niet had. De kantonrechter heeft de vordering daarom afgewezen.
3.2.3
Het hof heeft – voor zover in cassatie van belang – het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het heeft in zijn tussenarrest overwogen:
“4.13 Volgens [eiser] is de brand veroorzaakt door een gebrek aan de voedervijzel. In die stelling ligt de feitelijke grondslag voor zijn vordering. Uit de twee overgelegde rapporten blijkt niet (expliciet) dat een gebrek aan de voervijzel de oorzaak van de brand is geweest en in ieder geval niet wat dat gebrek inhield. Nu de brand kennelijk ook nog door andere experts is onderzocht en [eiser] daarin kennelijk een bevestiging van zijn standpunt ziet, zal het hof [eiser] in de gelegenheid stellen over de resultaten daarvan bij akte nadere informatie te verstrekken. [verweerder] kan daarop bij antwoordakte reageren. Voor enig ander doel is deze aktewisseling niet bestemd.”
In zijn eindarrest heeft het hof overwogen:
“7.4 Bij het pleidooi is gebleken dat voor beide partijen geldt dat zij de bevindingen van I‑TEK niet inhoudelijk betwisten. Verder is uit de overgelegde e-mails gebleken dat de onderzoekers van Delta Lloyd en ASR zich hebben gebaseerd op dit rapport en niet daarnaast zelfstandig onderzoeken hebben uitgevoerd. Ook hebben partijen te kennen gegeven dat er geen andere rapportages voorhanden zijn en dat nader onderzoek naar de oorzaak van de brand niet kan worden uitgevoerd, aangezien de varkensstal inmiddels gesloopt is. Het rapport van Nassau Poort Expertise BV van 2 juli 2008 leidt evenmin tot andere inzichten dan die van I-TEK.
7.5
Dit alles betekent dat het rapport van I-TEK de – enige – technische grondslag vormt voor de beantwoording van de vraag wat de oorzaak is geweest van de brand en vervolgens voor de beantwoording van de vraag of die oorzaak is terug te voeren op een gebrek in de voederinstallatie.
7.6
De volledige conclusie van het rapport van I-TEK over de oorzaak van de brand luidt als volgt:
“Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd, dat de brand in het pand op het risicoadres is ontstaan in de gang, die tussen de stallen was gesitueerd. De brand is zeer waarschijnlijk ontstaan als gevolg van een onvolkomenheid in één van de bedieningspanelen van de voederinstallatie van de fokkerij. Als gevolg van de zeer ernstige aantasting/verwoesting van deze panelen kon de exacte oorzaak van de brand niet meer worden vastgesteld.”
Met dat de exacte oorzaak van de brand niet is vastgesteld en ook niet kan worden vastgesteld, is tevens gegeven dat niet is vastgesteld en ook niet kan worden vastgesteld dat de brand zijn oorzaak heeft in een gebrek in de voederinstallatie, zoals [eiser] stelt en [verweerder] betwist. Dit brengt mee dat de vraag of [verweerder] al dan niet op de hoogte was van een dergelijk gebrek niet relevant is en ook niet of een dergelijk gebrek al dan niet voor risico van [verweerder] als verpachter zou dienen te komen.
7.7
De consequentie hiervan is dat (…) de vorderingen van [eiser] niet voor toewijzing in aanmerking komen. (…) Voor nadere bewijslevering als door [eiser] aangeboden is bij deze stand van zaken geen grond aanwezig.”
3.3.1
Onderdeel 1 van het middel betoogt dat het hof bij de waardering van het bewijs in zijn eindarrest een te zware maatstaf heeft aangelegd of een onbegrijpelijke beslissing heeft gegeven door enerzijds uit het rapport van I-TEK te citeren: “De brand is zeer waarschijnlijk ontstaan als gevolg van een onvolkomenheid in één van de bedieningspanelen van de voederinstallatie” en anderzijds te overwegen dat “de exacte oorzaak van de brand niet is vastgesteld en ook niet kan worden vastgesteld” en dat daarmee tevens is “gegeven dat niet is vastgesteld en ook niet kan worden vastgesteld dat de brand zijn oorzaak heeft in een gebrek in de voederinstallatie”. Volgens het onderdeel is voldoende dat de oorzaak van de brand met een redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld. Onderdeel 2 voegt daaraan toe dat in dit geval met de vereiste mate van zekerheid vastgesteld kan worden dat de oorzaak van de brand bestaat in een onvolkomenheid in een van de bedieningspanelen van de voederinstallatie, en dat onbegrijpelijk is dat het hof tot een ander oordeel is gekomen.
3.3.2
Bij de beoordeling van deze klachten is het volgende van belang. [eiser] heeft in feitelijke instanties gesteld dat de brand is ontstaan door een gebrek in de voervijzel waarvoor [verweerder] aansprakelijk is (zie tussenarrest hof, rov. 4.2). Uit de gedingstukken blijkt dat [eiser] deze stelling als volgt heeft uitgewerkt. Volgens [eiser] verkeerde de voervijzel in slechte staat en is deze door aankoeken van voer en roestvorming steeds zwaarder gaan lopen. Hierdoor is oververhitting ontstaan in de elektrische bedrading, hetgeen tot de brand heeft geleid. Volgens [eiser] is [verweerder] op grond van art. 7:208 of 7:341 BW aansprakelijk omdat hij bij het aangaan van de overeenkomst het gebrek in de voervijzel kende of had behoren te kennen. Bovendien heeft [verweerder] volgens [eiser] aan hem toegezegd dat de voervijzel gerepareerd zou worden en dat de voederinstallatie functioneel zou worden opgeleverd. Volgens [eiser] heeft hij [verweerder] diverse malen gewezen “op een traag en zwaar lopende motor van de voervijzel”.
3.3.3
[verweerder] heeft aangevoerd dat de voervijzel voor zover hij weet altijd goed heeft gefunctioneerd. Hij heeft betwist dat de brand is veroorzaakt door een gebrek in de voervijzel, en heeft de ter ondersteuning van deze stelling door [eiser] ingebrachte bewijsmiddelen bestreden (zie eindarrest hof, rov. 7.2). Volgens [verweerder] is niet bekend waardoor de kortsluiting of overbelasting van de elektrokabel is ontstaan. [verweerder] heeft verder aangevoerd dat [eiser] wellicht zelf werkzaamheden aan de voervijzel heeft verricht, of niet de vereiste zorg in acht heeft genomen. [eiser] heeft nooit over de staat van de voervijzel geklaagd. De installatie was bij het aangaan van de overeenkomst functioneel, aldus [verweerder] .
3.3.4
In het licht van de hiervoor weergegeven stellingen van [eiser] , en het daartegen gevoerde verweer van [verweerder] , moet het oordeel van het hof als volgt worden begrepen. Weliswaar blijkt uit het rapport van I-TEK dat de brand is ontstaan door een onvolkomenheid in een van de bedieningspanelen van de voederinstallatie, maar niet vastgesteld is dat deze onvolkomenheid, en daarmee de brand, het gevolg is van het door [eiser] gestelde gebrek in de voederinstallatie waarvoor [verweerder] volgens hem verantwoordelijk is, te weten het traag en zwaar lopen van de voervijzel (als onderdeel van die installatie) door slijtage, roestvorming en verontreiniging. Het is volgens het hof onmogelijk nog vast te stellen of een dergelijk gebrek de oorzaak van de brand is geweest.
Anders dan het middel betoogt, volgt uit dit oordeel niet dat het hof een te strenge maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het bewijs; dit oordeel is evenmin onbegrijpelijk. Voor zover het middel berust op het uitgangspunt dat [verweerder] volgens [eiser] ook aansprakelijk is voor de door I-TEK genoemde onvolkomenheid in een bedieningspaneel van de voederinstallatie als deze onvolkomenheid geen verband houdt met enig gebrek in de voervijzel als onderdeel van die installatie, kan het niet tot cassatie leiden. Het hof heeft kennelijk een dergelijke stelling niet in de gedingstukken van [eiser] gelezen. Dat oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 854,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren
A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
14 december 2018.