Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
11 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte in een strafzaak betreffende poging tot doodslag. De Hoge Raad heeft op 11 december 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, die eerder door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was behandeld. Het hof had op 7 juli 2017 een arrest gewezen in deze strafzaak, met nummer 21/000708-16. De verdachte, geboren in 1970, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat G. Spong uit Amsterdam. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.