ECLI:NL:HR:2018:2292

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
17/02290
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake beslag op woning en geldbedrag in verband met witwassen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, die betrekking heeft op een klaagschrift inzake beslag op een woning en een geldbedrag. De klaagster, geboren in 1966, heeft het beroep ingesteld tegen de beschikking van 26 april 2017, waarin beslag is gelegd op haar woning en een geldbedrag onder haar echtgenoot, in het kader van een verdenking van witwassen van gelden afkomstig van drugshandel. De enkelvoudige kamer van de Rechtbank had de beschikking niet ondertekend door de voorzitter, maar enkel door de griffier, wat in strijd is met artikel 24, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of dit verzuim tot nietigheid van de beschikking leidt.

De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting dat de niet-naleving van het voorschrift inzake ondertekening van zodanig essentiële aard is dat het nietigheid tot gevolg heeft, onjuist is. De Hoge Raad stelt vast dat de griffier heeft bevestigd dat het afschrift van de beschikking dezelfde inhoud heeft als de door de enkelvoudige kamer gewezen beschikking. De klacht van de klaagster dat niet buiten twijfel kan worden gesteld dat het daadwerkelijk om de door de rechter gegeven beschikking gaat, wordt verworpen. De Hoge Raad concludeert dat het beroep in cassatie moet worden verworpen, omdat de inhoud van de beschikking voldoende is vastgesteld en de procedurele tekortkoming niet leidt tot nietigheid.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 11 december 2018, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

11 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/02290 B
MD/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 april 2017, nummer RK 17/78, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de beschikking van de enkelvoudige kamer van de Rechtbank in strijd met art. 24, tweede lid, Sv niet is ondertekend door de rechter die het klaagschrift heeft behandeld.
2.2.
Bij de op de voet van art. 447, tweede lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een fotokopie van de in het middel genoemde beschikking, welke beschikking alleen door de griffier is ondertekend en niet door de behandeld rechter op de grond dat deze daartoe buiten staat is.
2.3.
Art. 24, tweede en derde lid, Sv luidt:
"2. De beschikking vermeldt de namen van de leden van het college, door wie en de dag waarop zij is gewezen. Zij wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier die bij de behandeling tegenwoordig is geweest.
3. Bij ontstentenis van de voorzitter tekent een lid van de raadkamer. Indien de griffier niet tot ondertekening in staat is wordt daarvan in de beschikking melding gemaakt."
2.4.
Voor zover het middel berust op de opvatting dat het voorschrift van art. 24, tweede lid, Sv inzake de ondertekening van de beschikking van zodanig essentiële aard is dat de enkele niet-naleving daarvan nietigheid tot gevolg heeft, faalt het omdat die opvatting - mede gelet op de wetsgeschiedenis die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.7 is weergegeven - onjuist is.
2.5.
Het middel betoogt voorts dat niet "buiten twijfel kan worden gesteld dat het daadwerkelijk om de door de rechter gegeven en in het openbaar uitgesproken beschikking gaat". Op voormelde fotokopie is een door de griffier gewaarmerkte stempelafdruk "voor afschrift" geplaatst. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat de griffier aldus heeft vastgesteld dat dit afschrift dezelfde inhoud heeft als de door enkelvoudige kamer van de Rechtbank gewezen en uitgesproken beschikking. Daarop stuit de klacht af.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 december 2018.