Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beslissing
11 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, die betrekking heeft op een beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op huurpenningen van een groot aantal panden van de klager. De klager is verdacht van (gewoonte)witwassen, valsheid in geschrift en oplichting. De beschikking van de Rechtbank is niet ondertekend door de voorzitter en de griffier, wat in strijd is met artikel 24, tweede lid, Sv. De klager stelt dat deze niet-naleving leidt tot nietigheid van de beschikking. De Hoge Raad heeft de stukken van de Rechtbank ontvangen, waaronder een fotokopie van de beschikking, waarop een door de griffier gewaarmerkte stempelafdruk is geplaatst. De Hoge Raad oordeelt dat de griffier heeft vastgesteld dat deze fotokopie dezelfde inhoud heeft als de oorspronkelijke beschikking. De Hoge Raad concludeert dat de opvatting dat de ondertekening van de beschikking van zodanig essentiële aard is dat niet-naleving tot nietigheid leidt, onjuist is. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat het middel niet kan leiden tot cassatie en geen nadere motivering behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De beschikking is gegeven op 11 december 2018.