Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
11 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, geboren in 1986, tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 december 2017. De zaak betreft een poging tot doodslag, waarbij de verdachte door zijn advocaat D.C. Vlielander een schriftuur heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal en gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan op 11 december 2018 door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.