Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
11 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 6 februari 2017 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor het rijden onder invloed van alcohol en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. Het Openbaar Ministerie had besloten niet te vervolgen wegens schending van het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging, omdat een medeverdachte al was vervolgd via een strafbeschikking voor hetzelfde feit. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof het verweer ten onrechte in het sleutel vertrouwensbeginsel heeft geplaatst. De enkele omstandigheid dat de medeverdachte al was gestraft, kan niet leiden tot de conclusie dat het OM niet zou moeten vervolgen. De Hoge Raad benadrukt dat de werkelijke dader van een strafbaar feit in beginsel moet kunnen worden vervolgd, ongeacht de uitkomst van de procedure tegen de medeverdachte. Het beroep in cassatie wordt verworpen, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.